Sonja Graafstal en Carine Heijligers

35 UITGANGSPUNTEN Een dergelijk gedachtegang zette Bronfenbrenner (1979) aan tot de ontwikkeling van een model waarin die samenhang zichtbaar en duidelijk wordt, het bio-ecologisch model (Bronfenbrenner & Morris, 2007). In dit model bevindt een persoon zich in het midden van een cirkel, met daaromheen een aantal steeds groter wordende cirkels, waarbij elke cirkel symbool staat voor de relaties en interacties van de persoon en zijn netwerk, zie Afbeelding 1a.1. We zullen dit model in hoofdstuk 1c uitgebreid bespreken. Een vergelijkbare (meta)theorie is het probabilistisch epigenetische model van Gottlieb (20077; zie Afbeelding 1a.2).8 Waar het ons nu om gaat is de binnenste cirkel: het kind in zijn gezin, het kind en zijn relatie met zijn ouders, zijn opvoeders. Het is de plek waar hechtingsrelaties ontstaan dankzij de dagelijkse interacties met de opvoeders, waar zelfvertrouwen groeit en waar het leert hoe met anderen te communiceren en om te gaan. Kortom, alles vindt zijn basis in de relatie van het kind met zijn opvoeders. Daarom is de relatie de tweede pijler van Beweging-als-houvast. De theorie die wij presenteren is gebaseerd op studies waarbij de vroege ouder-kind relatie centraal staat of ten minste daarmee verband houdt. Alle technieken die wij in onze methode Beweging-als-houvast toepassen zijn afgeleid van communicatiepatronen tussen ouders en baby’s. De sociaalemotionele en cognitieve ontwikkeling loopt langs het pad van ‘het kind in relatie tot zijn opvoeders en anderen’ en dat kan beide kanten op gaan: ‘for better or for worse’. Wanneer de ontwikkeling van een kind vertraagd, scheef of ongunstig dreigt te verlopen, dan kan er alleen verandering plaatsvinden door het kind opnieuw in een relatie met iemand te plaatsen en daar te werken aan een nieuw patroon. Bij voorkeur is die ander de ouder, maar het kan ook een tijdelijke beroepsopvoeder of andere hulpgever zijn. In zo’n geval spreken we over de pedagogische relatie. We laten de hechtingsrelatie met de ouder voor dit moment even rusten, dat komt in hoofdstuk 1c uitgebreid aan de orde. We zullen in de komende paragraaf alleen de professionele relatie van de hulpgever en hulpvrager toelichten. Deze professional kan een beroepsopvoeder, therapeut, gezinswerker of student zijn, die terugkomen in de casushoofdstukken. 7 Probabilistische epigenese staat tegenover de opvatting dat genetische invloeden gedetermineerd zijn. Probabilistische epigenese veronderstelt juist bi-directionele invloeden tussen genetische activiteit, de structuur en de functie van neuronen, zoals in Afbeelding 1a.2 te zien is. Dit betekent dat de uitwerking van genen niet als blauwdruk wordt gezien, maar dat genen op hun beurt ook weer beïnvloed kunnen worden. De feitelijke beïnvloeding van de genen door de omgeving is aangetoond door onder andere Pembrey et al. (2014; zie ook de BBC documentaire ‘The ghost in your genes’ van Paterson, 2007). 8 In hoofdstuk 1b zullen we laten zien hoe het door Sameroff en Chandler (1975) geformuleerde transactionele model van ontwikkeling een uitwerking is van het metatheoretische gedachtengoed van complexe systeemtheorie dat naadloos past in het gedachtengoed van Beweging-als-houvast. 1A

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw