Sonja Graafstal en Carine Heijligers

38 1A filosofisch debat nog niet tot een eensluidend verhaal heeft geleid. Wanneer wij enkele inzichten vanuit de fenomenologie zullen aanhalen, dan past ook hier bescheidenheid en dient het vooral als doel om de lezer een indruk te geven waar wij ons bevinden op de landkaart van de wetenschap. Edmund Husserl (1859-1938) wordt beschouwd als de grondlegger van de fenomenologie. Een van de doelen die hij nastreefde was om de waarnemer te weerhouden een al te snelle interpretatie van de wereld te geven. De fenomenologie stelt een attitude voor die, vrij van elk vooroordeel, het fenomeen onderzoekt dat zich aandient (Kunzmann et al., 1998). Dit heeft in de kern te maken met het denken over kennis en waar kennis zich in de wereld bevindt. We hebben dit eerder in dit hoofdstuk besproken bij de paragraaf over ‘Beweging’. Ter herinnering, de discussie over ‘de ware kennis’ voert ons terug naar Plato en Aristoteles. Plato ging uit van kennis die zich achter de zichtbare werkelijkheid bevindt, terwijl Aristoteles het belang van de zintuigen en de directe waarneming benadrukte als bron van onze kennis. Via allerlei wegen heeft de theorie van Plato geleid tot het opstellen van hypotheses en het toetsen ervan. Het brein is volgens dit uitgangspunt het primaire instrument om kennis te verzamelen en het doel is om causale verbanden op te sporen in de verschijnselen. Het gedachtegoed van Aristoteles heeft zijn weg door de geschiedenis gevonden middels het empirisme: kennis opdoen via de weg van de ervaring. De zintuigen staan centraal in het verzamelen van kennis. Fenomenologie sluit aan bij het empirisme dat uitgaat van de directe en intuïtieve ervaring van de fenomenen. Dit betekent dat waarneming per definitie subjectief is, want de ervaring van de ene persoon is niet hetzelfde als die van een ander. In Nederland is het concept ‘subjectiviteit’ in het bijzonder uitgediept door F. J. J. Buytendijk (Dekkers, 1995). Het interessante van het werk van Buytendijk (1887-1974) voor onze studie is zijn visie op beweging en gedrag. Hij benadrukte de eenheid van lichaam en geest. Hierdoor nam hij een bijzondere positie in het wetenschappelijk veld in waar twee dominante theorieën destijds een hoofdrol speelden. In de ene theorie ligt de nadruk op de hersenen. Volgens deze theorie begrijpen we de bewegingen en expressies van de ander omdat we deze herkennen bij onszelf. Volgens deze gedachtegang ontstaat betekenis van gedrag in de hersenen omdat daarin representaties van gedragingen zijn opgeslagen die gebaseerd zijn op onze eigen bewegingen. Bijvoorbeeld, wij hebben zelf ooit de beweging van ‘een glas pakken’ gemaakt, waardoor onze hersenen de beweging van iemand die een glas pakt herkent en daar kennen we dan de betekenis ‘glas pakken’ aan toe. De hersenen zijn volgens deze theorie een opslagplaats van alle representaties. De tweede dominante theorie is het behaviorisme, dat gedrag louter ziet als stimulusrespons reacties van het lichaam, zonder daar een betekenis aan toe te kennen. Buytendijk bevindt zich in het midden van deze twee posities. Hij veronderstelt namelijk de eenheid van lichaam en geest, maar gaat een stap verder. Volgens hem

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw