Sonja Graafstal en Carine Heijligers

40 1A ‘Ik ben mezelf als ik ervaar dat hetgeen dat ik doe ook lukt. Dat ik de dingen kan doen die ik goed kan’. Drie verschillende aspecten van ‘mezelf zijn’ die te vangen zijn onder de noemers ‘autonomie’, ‘verbinding’ en ‘competentie’. Samen vormen ze het concept zelfbegrip (Bransen, 2011). We zullen bij elk van deze drie begrippen stilstaan en het wetenschappelijk kader van deze concepten kort aanstippen. Maar voordat we hiertoe over gaan zullen we eerst het begrip ‘zelf’ bespreken. Zelf In de paragraaf over beweging is aangestipt dat dankzij het lichamelijk bewustzijn er een ‘gewaarzijn van zelf’ kan ontstaan. Ook hebben we gezegd dat een persoon een ‘effectieve actor’ is wanneer hij zich gewaar is van zijn eigen bewegingen en lichaam en hierdoor doelgericht kan handelen. Maar waar hebben we het nou over als we spreken over ‘een zelf’ of ‘een actor’? Wie of wat is dat ‘zelf’? Is dat het ‘ik’? Hebben we het hier over ‘persoonlijkheid’ of ‘ego’? Laten we beginnen bij de ‘wie ben ik’- vraag. Als je ons, schrijvers, die vraag zou stellen dan zouden we kunnen antwoorden dat wij ‘Nederlandse vrouwen zijn van middelbare leeftijd en daarnaast ook moeders, zussen en dochters’. Verder zouden we nog zeggen dat we meestal ‘geduldig en energiek’ zijn of ‘van wandelen en lekker eten houden’. Ieder van ons is al deze dingen (en nog veel meer) en niet noodzakelijk in deze volgorde. In de psychologie wordt dit ‘het zelf’ genoemd. Het ‘zelf’ wordt gezien als de combinatie van fysieke en psychologische eigenschappen dat uniek is voor ieder individu. We kunnen nu zeggen dat deze beschrijving van ‘mezelf’ te maken heeft met het indelen van ‘mezelf’ in categorieën, waardoor ik onderscheid maak tussen mezelf en de ander, want wij zijn vrouwen en geen man en wij houden van wandelen in tegenstelling tot iemand die hier helemaal niet van houdt. Dit vraagt natuurlijk om bepaalde cognitieve en verbale vaardigheden die niet aanwezig zijn vanaf de geboorte, maar die zich langzamerhand ontwikkelen. Zo wordt het verschil tussen man en vrouw door jonge kinderen gebaseerd op uiterlijke kenmerken zoals haardracht en kleding. Een peuter kan in verwarring raken door een man met lang haar en veronderstellen dat het hier om een vrouw gaat, terwijl de man in kwestie ook nog eens een baard heeft. Pas later wordt het concept ‘sekse’ of ‘gender’ breder begrepen. Dus weten wie ‘jezelf’ bent en in welke categorieën je past, zowel fysiek als moreel, politiek, religieus, gender en noem maar op, is een lange weg en gaat volgens sommige onderzoekers een leven lang door (Cooley, 1902). Bovendien staat dit proces niet op zichzelf. Volgens Cooley ontwikkelt het zelfbeeld zich altijd in relatie tot de ander. We bezien onszelf door de ogen van de ander en reflecteren op die manier op onszelf. We krijgen bijvoorbeeld van anderen te horen dat we zo goed kunnen zingen of dat we aardig zijn. Op die manier vormen we een zelfbeeld dankzij de feedback van anderen op ons handelen en uiterlijk. Cooley heeft hiervoor de term ‘looking-glass self’ (spiegelzelf)

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw