41 UITGANGSPUNTEN bedacht, om aan te geven dat ons zelfconcept het beeld is dat gevangen wordt door de sociale spiegel. Deze categorische beschrijving en indeling van ‘mijzelf’ werd in 1890 door William James het ‘Me’ genoemd (Rochat, 1993). James onderscheidde vervolgens het ‘Me’ van het ‘I’. Met het ‘I’ bedoelde hij het fysieke zelf, het ervaren in je fysieke lichaam dat je onderscheiden bent van de ander. Dit ervaren van het ‘ik’ heeft dus niets te maken met een cognitief bewustzijn, het is de sensatie van het lichaam dat je leeft en bestaat. Vandaar dat het ‘I’ ook wel het ‘existentiële zelf’ genoemd wordt. Het ‘Me’ ontwikkelt zich vanaf het tweede levensjaar volgens James en betreft het reflectieve zelf dat zichzelf kan beoordelen en herkennen als object. In de ontwikkelingspsychologie staat veelal het ‘Me’ centraal, zo worden in het lesboek ‘Social and Personality Development’ (Shaffer, 2009) slechts drie pagina’s besteed aan het ‘I’ en 23 aan de ontwikkeling van het ‘Me’ om maar iets te noemen. Onze aandacht gaat in dit proefschrift vooral uit naar de ontwikkeling van het existentiële zelf, het ‘I’. Het ‘I’ dat aanwezig is vanaf de geboorte (en al daarvoor) en dat de basis vormt voor het latere ‘Me’. Dit ‘zelf’ ontwikkelt zich voordat er sprake is van cognitief bewustzijn, het gaat dus om een andere vorm van ‘weten wie je bent’. Deze vorm van ‘weten’ heeft Stern in zijn boek ‘The Interpersonal World’ (1985/2000) ‘the sense of self’ genoemd. Marijke Rutten-Saris (1990) heeft dit prachtig vertaald als ‘gewaarzijn van zelf’. Je bent je gewaar van je eigen bestaan, zonder nog de mogelijkheid om dit cognitief of verbaal uit te drukken. In hoofdstuk 1c zal de ontwikkeling van dit ‘gewaarzijn van zelf’ uitgebreid besproken worden en met voorbeelden worden toegelicht. Want als we niet de mogelijkheid hebben om het ‘zelf’ verbaal te onderzoeken, dan zijn we aangewezen op andere onderzoeksmethoden en waaraan kunnen we dit ‘zelf’ dan herkennen? Welke aspecten omvat dit ‘zelf’ en wat weten we inmiddels hiervan? We zullen zien dat dit ‘I’ zich ook in relatie tot de ander ontwikkelt, net zoals het eerdergenoemde ‘Me’ en dat beweging de basis vormt voor deze ontwikkeling. Vooruitlopend op hoofdstuk 1c zullen we in de komende paragrafen het concept ‘zelfbegrip’ ook vanuit een ‘gewaarzijn van zelf’ benaderen. Zelfbegrip: autonomie Na deze algemene inleiding over het ‘zelf’ en het definiëren van ‘Me’ en ‘I’, kunnen we nu overstappen naar het concept ‘zelfbegrip’. Autonomie is een van de drie onderdelen van ‘zelfbegrip’ en in deze paragraaf borduren we voort op de term ‘zelf’ en het daarmee samenhangende ‘autonomie’. Het concept ‘zelf’ heeft filosofen eeuwenlang beziggehouden. Deze discussie is nog steeds actueel en inmiddels zijn ook psychologen aangeschoven bij dit debat. Want wat verstaan we onder dit zelf, bestaat het überhaupt wel? Het ‘zelf’ is nauw verwant aan autonomie en aan de concepten wil, keuze en vrijheid. Ryan en Deci (2006) geven 1A
RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw