Sonja Graafstal en Carine Heijligers

414 3H opleiding zogezegd. Ten eerste is het moeilijk om, voorafgaand aan de toewijzing van een student aan een hulpvrager, een inschatting te maken van de kans van slagen. Welke factoren bepalen of er een goede ‘klik’ ontstaat? Daarnaast zien we veel vaker het omgekeerde gebeuren namelijk, dat dankzij de instructies die studenten krijgen over hoe ze wederkerig contact met hun hulpvrager op gang kunnen brengen, studenten zelf zeggen, ‘dat ze echt een klik hebben met hun hulpvrager’. Met andere woorden, de ‘klik’ kan ook groeien en ontstaan in het contact, dat hoeft er niet vanaf het begin te zijn. Ten tweede, kan er eigenlijk wel gesproken worden over ‘moeilijke’ en ‘makkelijke’ hulpvragers? Want wat voor de een moeilijk is, kan voor de ander heel makkelijk zijn. Voor Raisa was Floyd een moeilijke hulpvrager voor Anouska was dit minder het geval. Op deze manier kan ook de vraag gesteld worden of agressief gedrag een eigenschap van de persoon is? Als dat zo is, dan zouden we inderdaad kunnen overwegen om mensen met allerlei soorten probleemgedragingen uit te sluiten van de hulpverlening, omdat ze mogelijk te moeilijk zijn. Vanuit onze praktijkervaring weten we dat agressief gedrag afneemt, als de interacterende persoon zich anders gaat opstellen. Dit betekent dat gedrag een eigenschap is van de relatie en geen eigenschap van de persoon. Dit is een hoopvol uitgangspunt, want hierdoor is er altijd een mogelijkheid om gedragsverandering tot stand te brengen, dankzij de inzet van de hulpgever als een fijn en precies afgestemd instrument.

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw