Sonja Graafstal en Carine Heijligers

431 DE ZEVENSTER Dit is te vergelijken met een ouder die de aandacht van een jong kind weet te trekken door langzaam te bewegen en met grote gebaren spanning opbouwt van ‘iets’ dat komen gaat. Dat is een begin van volggedrag en met dit gegeven kan Irma aan de slag en volggedrag verder ontwikkelen tijdens de gezamenlijke momenten van spelplezier. Hulpverleningsplan Het doel van de hulpverlening is het ontwikkelen van wederkerigheid. Dit betekent dat Irma in relatie met elke jongere een eigen patroon gaat opbouwen waarin volggedrag en initiatief nemen geleerd kan worden, oftewel beurtwisseling. De basis van de groepsaanpak is dus in principe hetzelfde als bij de individuele hulpverlening. In elk koppel wordt gekeken welk bewegingskenmerk een goede ingang biedt om gezamenlijkheid te gaan ervaren. Voor het koppel Noortje-Irma betekent dit dat Irma gezamenlijkheid gaat creëren met het bewegingskenmerk ‘snelheid’. In het koppel Bart-Irma gaat Irma de vorm van de bewegingen aanpassen aan die van Bart (bewegingskenmerk ‘afstand’) en in het koppel Vanessa-Irma past Irma haar gespreksonderwerp aan dat van Vanessa aan (bewegingskenmerk richting). Verder is de gezamenlijke activiteit voor iedereen gelijk. De opzet van de hulpverlening moet ervoor zorgen dat om de beurt praten tijdens de interactie met Irma vervolgens leidt tot om de beurt praten in de interactie tussen de jongeren onderling. De verwachting is, dat het ‘tegelijkertijd praten’ afneemt en dat ‘om de beurt praten’ ontstaat zonder dat deze structuur feitelijk benoemd wordt. Beïnvloeding van de beweging Het patroon dat Irma gebruikt bestaat uit om de beurt met een van de jongere praten over de activiteit en daarmee gezamenlijkheid creëren op een van de bewegingskenmerken. Vervolgens zet Irma ook het onderscheid tussen zichzelf en de jongere centraal in het praten over de activiteit door te benoemen wat zijzelf doet en wat de jongere doet. Ze richt zich zo volledig mogelijk op de interactie met deze ene jongere. Vervolgens gaat ze naar de volgende jongere om ook hier gezamenlijkheid en onderscheid te creëren. Hoe dit patroon eruit ziet, terwijl iedereen een tekening maakt, blijkt uit het volgende: Irma vraagt aan Noortje: ‘Wat ga jij tekenen?’ Noortje antwoordt direct en heel snel met: ‘een giraffe’. Irma antwoordt in hetzelfde ritme en met dezelfde intonatie als Noortje: “Dat is een leuk idee! Ik ga een grote boom tekenen”. Daarna maakt Irma contact met Vanessa: ‘Wat ga jij tekenen?’ Vanessa antwoordt en zegt: ‘Ik wil het liefst met een grijs potlood tekenen’. Irma gaat mee in de verandering van het gespreksonderwerp en zegt: ‘Ja, met een grijs potlood tekenen is inderdaad heel mooi. Ik ga een tekening met veel kleurtjes maken’. Intussen vraagt Noortje hoe Irma haar giraffe vindt? Irma antwoordt: ‘ik ben zo 3I

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw