Sonja Graafstal en Carine Heijligers

442 4A Na decennialang succeservaringen te hebben opgedaan met Beweging-als-houvast in de hulpverlening aan tal van hulpvragers, drong de vraag zich steeds meer op welke wetenschappelijke en theoretische grondslag te vinden is voor de werkwijze van Beweging-als-houvast. Onze veronderstelling was dat er mogelijk sprake is van een algemeen geldend mechanisme, een biologisch principe dat kan verklaren waarom er keer op keer vooruitgang wordt geboekt in de sociaalemotionele ontwikkeling van hulpvragers, dankzij de inzet van Beweging-als-houvast. In de theoriehoofdstukken van Deel 1 zijn we via allerlei wegen uitgekomen bij een theoretisch model en een werkingsmechanisme waarmee we hulpverlening met Beweging-als-houvast kunnen begrijpen, verklaren en onderwijzen. In dit hoofdstuk zullen we de belangrijkste begrippen van de methode samenvatten en dit verbinden aan complexe systeemtheorie (CST). Ons systemisch perspectief op ontwikkeling vormt het kader waarbinnen we de uiteenzetting zullen doen en past naadloos in het grotere kader van complexe systemen van psychopathologie (Olthof et al., 2023). Beweging-als-houvast vanuit systemisch perspectief Het doel van hulpverlening is in vrijwel alle gevallen om ontwikkeling op gang te brengen in situaties waarin deze ernstig is gestagneerd of scheefgegroeid. Vanuit systemische perspectief is het wetmatige (nomothetische) niet strijdig met het unieke (idiografische) van de ontwikkeling. Een goed voorbeeld van gedrag dat zowel nomothetische als idiografische kenmerken kent is de ontwikkeling van normale stereotype bewegingen van kinderen naar doelbewust gedrag. In haar werk laat Thelen (1979, 1996) zien dat baby’s ritmisch oscillerende (i.e., heen- en weer) bewegingen vertonen die toenemen bij de overgang naar meer doelbewuste handelingen. Zo flapperen baby’s met de handen alvorens ze gaan reiken en schommelen ze heen en weer op handen en knieën voordat ze gaan kruipen; beide zijn doelbewuste motorische acties. Mede doordat cyclische bewegingen ook interessante reacties kunnen opwekken, kan doelgericht gedrag uitgelokt worden. Een baby die zijn arm ritmisch heen en weer beweegt en daarmee, aanvankelijk onbedoeld, een object aanraakt waardoor er een geluidje ontstaat, is geneigd dit gedrag vol te houden vanwege het auditieve effect. Al deze bewegingen verschillen van elkaar, niet alleen vanwege het feit dat armen en benen verschillende eigenschappen hebben, ook omdat elke beweging in een andere context plaatsvindt en elke baby een eigen karakteristieke patroon heeft. Dit weerspiegelt het idiografische karakter van de motorische ontwikkeling. Deze unieke bewegingen kennen echter een universele grondslag, namelijk het wetmatige (of nomothetische) van het motorische systeem. Armen en benen gedragen zich als een natuurkundig massa-veersysteem. De bewegingen zijn ritmisch, omdat cycliciteit een energetisch gunstig temporeel patroon is en de vrijheidsgraden van de ledematen beperkt zijn (Thelen, 1996). Motorische bewegingen van ledematen vertonen namelijk dynamische karakteristieken van een oscillerend natuurkundig systeem. Baby’s

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw