Sonja Graafstal en Carine Heijligers

445 THEORETISCHE BESCHOUWING Volgen en initiatief nemen hebben betrekking op beweging. Het is de beweging waaruit blijkt of iemand volgt of initiatief neemt. Dus ook hier komt beweging als aangrijpingspunt naar voren, aangezien de interactie zich bevindt in de beweging tussen gezamenlijk en onderscheidend zijn van elkaar én gebaseerd is op kenmerken van bewegingen zoals snelheid en vorm. Dat beide partners het vermogen hebben om te kunnen volgen en initiatief te nemen, wil daarmee nog niet zeggen dat de interactie gelijkwaardig is. Gelijkwaardigheid is dat beide partners een gelijkwaardige inbreng hebben in de interactie. Fogel (1993) heeft deze gelijkwaardigheid de term ‘co-regulatie’ gegeven. Hij geeft als voorbeeld een ouder die de baby aan de handjes omhoog wil trekken van liggen naar zitten. Het samenspel betreft de spierspanning van ouder en baby. De ouder neemt het initiatief en gebruikt haar spierkracht om de baby omhoog te trekken. Op het moment dat de baby de eigen spierkracht gaat gebruiken om zich op te trekken vermindert de ouder haar spierkracht en ontstaat er een samenspel van hoeveel kracht ieder moet gebruiken zodat de baby tot zitten komt. Deze vorm van co-regulatie is vanaf de geboorte mogelijk binnen de vaardigheden van de baby. Gelijkwaardigheid is dus niet hetzelfde als gelijk zijn in vaardigheden. Het proces van co-regulatie is niet exclusief voorbehouden aan ouders met jonge baby’s, maar speelt in elke interactie een rol (Fogel & Garvey, 2007). Theoretisch model Dit alles heeft geleid tot het ontwikkelen van een theoretisch model dat de basis vormt van de methode. Dit model bevat algemeen geldende principes (i.e., het wetmatige of nomothetische) en biedt tegelijkertijd ruimte voor de uniciteit of het idiografische van de ontwikkeling. De wetmatigheid van Beweging-als-houvast is gebaseerd op het biologisch vermogen om meebewogen te raken (zie de hoofdstukken 1c en 1e). De interventietechniek maakt gebruik van dit vermogen door volggedrag te ontlokken bij de hulpvrager. Dit kan op twee manieren gebeuren. De meest gebruikte techniek is wanneer de hulpgever start met aansluiten bij de beweging van de hulpvrager en op deze manier synchronie of gezamenlijkheid creëert. Vervolgens maakt de hulpgever een onderscheidende beweging. Dankzij het vermogen van ‘meebewogen raken’ of ‘synchronisatie’ wordt de hulpvrager ‘meegenomen’ in de andere beweging. De bekrachtiging is de beloning in de plezierige ervaring van gezamenlijk zijn. Dit is de reden waarom plezierig contact de basis is van de methode. De andere techniek die toegepast wordt is wanneer de hulpgever start met een onderscheidende beweging en deze zo interessant maakt dat de hulpvrager uit zichzelf de beweging naar de hulpgever maakt. Deze techniek wordt vooral toegepast bij hulpvragers die angstig zijn in het ervaren van verbinding, zoals sommige hulpvragers met problemen in de hechting. De bekrachtiging zit in de beloning van het ervaren van 4A

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw