Sonja Graafstal en Carine Heijligers

45 UITGANGSPUNTEN Baumeister en Leary een tiental criteria opgesteld, die zij vervolgens toetsen aan de hand van wetenschappelijke studies. Wij zullen enkele, voor onze methode relevante, criteria kort bespreken en verwijzen voor de overige criteria terug naar het volledige artikel. Om te kunnen spreken van een universele en aangeboren behoefte zal het vormen van sociale bindingen relatief gemakkelijk moeten ontstaan, zonder speciale bepalende omstandigheden. Vanuit de hechtingstheorie is natuurlijk bekend dat de ouder-kind binding vroeg in het leven begint. Maar ook op latere leeftijd en in andere situaties blijkt het vormen van sociale binding spontaan en in diverse omstandigheden te ontstaan. Uit experimentele studies blijkt dat groepsbinding ontstaat bij mensen die om willekeurige en triviale redenen in groepen verdeeld zijn en vervolgens de eigen groepsleden bevoordelen (Tajfel et al., 1971). Binding ontstaat ook in aanwezigheid van gevaar en levensbedreigende omstandigheden, zo blijkt uit een studie waarin de hechtingsband onder oorlogsveteranen is onderzocht (Elder & Clipp, 1988). Ook het simpele feit dat mensen dichtbij elkaar wonen leidt gemakkelijk tot vriendschap, zelfs als de vrienden van elkaar verschillen in leeftijd of etnische achtergrond (Festinger et al., 1950; Nahemow & Lawton, 1975). Daarnaast is door Mann (1980) gevonden dat de vorming van sociale verbanden wereldwijd voorkomt in tal van situaties. Baumeister en Leary (1995) concluderen op basis van deze en vele andere studies dat het vormen van een sociale band met anderen vrij soepel en spontaan gebeurt in diverse contexten, wat overigens niet wil zeggen dat andere factoren geen rol spelen bij het ontstaan van vriendschappen, want niet met iedereen in de nabije omgeving wordt een band opgebouwd. Wij zullen in de komende hoofdstukken beargumenteren welke specifieke interacties bevorderend kunnen zijn voor het ontlokken van een band tussen personen en dit in de casussen met voorbeelden duidelijk maken. Baumeister en Leary (1995) rapporteren dat het wel of niet ‘erbij horen’ belangrijke emotionele, fysieke en gedragsmatige gevolgen kan hebben. Een bekend voorbeeld van het effect van verbinding op de positieve emoties is natuurlijk wanneer twee mensen verliefd worden op elkaar en ze stralen van geluk. Maar niet alleen romantische verbindingen spelen een rol in geluk, mensen die zich verbonden weten met anderen voelen zich ook gelukkiger, rustiger en meer tevreden dan mensen zonder die sociale band. Sterker nog, sociale isolatie lijkt onverenigbaar met gelukkig zijn. Niet voor niets wordt isolatie en afzondering als de ergste straf beschouwd. De negatieve emotionele gevolgen van het ontbreken van of het gebrek aan verbinding zijn ook onderzocht. Depressie, eenzaamheid en angst zijn veel voorkomende problemen bij mensen waar sprake is van verwerping of uitsluiting en waar sociale verbinding ontbreekt, aldus Baumeister en Leary (1995). Deze ontbering heeft ook zijn weerslag op de fysieke gezondheid. Een tekort in de voorziening van de behoefte aan verbinding kan het immuunsysteem aantasten en de persoon kwetsbaar maken voor ziektes (Kiecolt1A

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw