Sonja Graafstal en Carine Heijligers

452 4A Herhalende gedragspatronen Wanneer een hulpvrager wordt aangemeld voor hulpverlening gebeurt dit vrijwel altijd naar aanleiding van probleemgedrag dat voor de meeste mensen duidelijk zichtbaar is, zoals liegen, stelen, agressie, zelfbepalend gedrag, onoplettendheid, hyperactiviteit, niet samen kunnen spelen, etc. In de meeste gevallen zien we dat er reeds op jonge leeftijd problemen te zien waren in de ontwikkeling. De problemen van een tweejarige peuter zien er anders uit dan die van het schoolkind, die op haar beurt weer anders zijn dan dat van een puber. Zo zien we dat deze als peuter, ‘niet luistert’, als basisschoolleerling ‘niet kan samenspelen’ en op de middelbare school ‘weigert naar school’ te gaan. Oppervlakkig gezien zien deze gedragingen er zeer verschillend uit en zijn we geneigd om voor elk probleem een andere oplossing aan te dragen. Vanuit Beweging-als-houvast wordt er anders naar problemen gekeken, niet het concrete gedrag staat centraal, maar de onderliggende structuur van de interactie. In alle gevallen wordt gekeken naar de verstoring van de balans in de wederkerigheid. In het fictieve voorbeeld dat hierboven geschetst werd is het goed mogelijk dat de peuter geen of weinig ervaring heeft opgedaan met ‘de ander volgen’. Deze heeft een interactiepatroon ontwikkeld waarbij de elementen ‘initiatief nemen in contact leggen’ en ‘initiatief nemen uit contact gaan’ dominant zijn. Doordat ‘de ander volgen’ niet of slechts beperkt aanwezig is kan de peuter niet luisteren, de basisschoolleerling niet samenspelen en op de middelbare school ontaardt dit onvermogen om te volgen tot schoolweigering. Deze ogenschijnlijke verschillende concrete uitwerkingen zijn het gevolg van een verstoorde balans. Het verstoorde onderliggende patroon is de oorzaak van de problemen. Dit patroon is overal en altijd aanwezig en vertoont dus zogenaamde ‘zelfgelijkenis’. Binnen CST staat dit fenomeen bekend als een ‘fractaal’. Fractalen zijn patronen die herkenbaar zijn op verschillende tijdschalen. In hoofdstuk 1b hebben we aan de hand van een Romanesco laten zien dat elk roosje bestaat uit kleinere roosjes die vervolgens ook weer uit kleine roosjes bestaan enzovoorts. We kunnen dit beschouwen als gedragingen die zowel herkenbaar zijn in patronen uit het verleden, het heden of de toekomst. Hierbij is het fundamentele probleem van de balans van de wederkerigheid onveranderd gebleven, maar zijn de uitingen van het probleemgedrag veranderd over de tijd. Het voorbeeld maakt duidelijk dat een patroon dat in het verleden ontstaan is nog steeds zichtbaar kan zijn in het heden, zij het op een andere manier, maar in de kern is het nog steeds hetzelfde patroon. Door verandering aan te brengen op het niveau van het onderliggende interactiepatroon is het mogelijk, dankzij het principe van zelforganisatie, dat nieuw complexere gedragspatronen emergeren en het gedrag verandert. Naarmate de verstoring, dus het bestaande patroon van niet volgen echter langer duurt zal de attractor sterker worden. In de hulpverlening zien we dan dat het probleem van de puber die niet naar school gaat vaak lastiger is om op te lossen dan de peuter die niet wil luisteren.

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw