Sonja Graafstal en Carine Heijligers

460 4B eenzijdige nadruk op gezamenlijke of onderscheidende momenten. Dankzij het biologische vermogen van ‘meebewogen zijn’ en het principe van ‘synchronisatie’ kan volggedrag of initiatiefname uitgelokt worden en de balans in beweging gebracht worden. Het aangrijpingspunt voor verandering is het interactiepatroon en welke bewegingen dominant zijn in dit patroon. Hierbij kijken we naar a) is een persoon in staat om initiatief te nemen in het leggen van contact met een ander; b) is een persoon in staat om initiatief te nemen uit contact te gaan met de ander; c) is een persoon in staat om de ander te volgen. Combinaties van deze drie mogelijkheden leiden tot een interactiepatroon. Het uitgangspunt is dat het ontwikkelen van deze drie mogelijkheden in relatie tot de ander zal leiden tot wederkerig gedrag. Aan de hand van een beknopte bespreking van elke casus zullen we dit model evalueren. Nomothetisch perspectief Dewy- Mireille In de casus van de 7-jarige Dewy en Mireille (hoofdstuk 3a) was het probleem van wederkerigheid gelegen in de korte momenten van gezamenlijkheid. De onderscheidende momenten voerden in hun interactie de boventoon. Daarnaast viel op dat Dewy weinig volgde en vooral veel initiatief toonde in het ‘uit contact’ gaan. De vluchtigheid en de korte aandachtsspanne van Dewy waren te vergelijken met het interactiepatroon van een jonge baby. De inzet van de hulpverlening werd het verlengen van de duur van gezamenlijke momenten door Dewy te verleiden om zelf het initiatief te nemen in contact maken met Mireille. Vanuit de veiligheid om zelf de controle te hebben over de verbinding, kon vervolgens gewerkt worden aan het ontwikkelen van volggedrag van Dewy. De manier die Mireille toepaste om Dewy te ‘verleiden’ contact te maken was door de aandacht te vestigen op zichzelf, aantrekkelijke activiteiten te doen en deze met enthousiasme uit te voeren. Aan het eind van dit onderzoek bleek wederkerigheid in relatie tot Mireille gegroeid te zijn. Het interactiepatroon dat na acht maanden hulpverlening zichtbaar werd, kon vergeleken worden met een patroon dat zichtbaar is bij ouders en peuters van 1 – 2 jaar. Menno-Joram In de casus van de 21-jarige Menno en Joram (hoofdstuk 3b) lag het probleem van wederkerigheid vooral aan het ontbreken van volggedrag van Menno. De momenten van gezamenlijkheid in de relatie van Menno en zijn ouders waren er wel, maar die ontstonden vooral omdat de ouders de verzoeken (en eisen) van Menno volgden. Wanneer zij hier geen gehoor aan gaven, overheerste het onderscheid in hun interactie. Vanaf het eerste contact paste Joram zijn bewegingspatroon zo aan dat prettig contact tussen hem en Menno ontstond. Het interactiepatroon dat hierdoor zichtbaar werd, was te vergelijken met enerzijds dat van een jonge baby en anderzijds met een peuter van twee jaar. Op basis hiervan werd besloten volggedrag van Menno verder te ontwikkelen. Het patroon dat na acht maanden hulpverlening zichtbaar was

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw