Sonja Graafstal en Carine Heijligers

461 EMPIRISCHE BESCHOUWING geworden, kon vergeleken worden met een peuter van ongeveer 1 – 2 jaar en een kleuter van 4 jaar. Wederkerigheid was wel ontwikkeld in relatie tot Joram, maar nog niet gegeneraliseerd in relatie tot de overige gezinsleden. Menno-Mylene In de casus van Menno en Mylene (hoofdstuk 3c) lag de focus op het ontwikkelen van wederkerigheid in relatie tot de overige gezinsleden. In een een-op-een situatie kon Menno volggedrag laten zien, in een context met meerdere mensen was dat nog niet het geval. De avondmaaltijd werd als context gekozen voor het verder ontwikkelen van volggedrag. Het patroon dat zichtbaar was tussen Mylene en Menno en de interacties van Menno en zijn gezinsleden waren te vergelijken met een peuter van 2 jaar die alle aandacht opeist zonder erbij stil te staan hoe dit voor anderen is. Het doel van de hulpverlening was het soepel om kunnen gaan met de ander kunnen volgen door te luisteren naar degene die praat. Maar ook soepel om kunnen gaan met initiatief nemen in het leggen van contact, door een vraag te stellen aan degene die praat en tevens te weten op welk moment je zelf iets kunt vertellen. Het interactiepatroon dat Menno na negen maanden liet zien leek nu meer op dat van een kleuter, die al wel stil kan zitten tijdens het eten, het gesprek ook voor een deel kan volgen, maar soms ineens het initiatief neemt om te praten ongeacht of iemand anders aan het woord is. Ook passend bij de kleuterleeftijd is het kunnen volgen van de aanwijzing van Mylene om samen naar de spreker te luisteren of om uit eigen beweging weer naar zijn eigen bord terug te keren. Levi-Gerda In de casus van de 14-jarige Levi en Gerda (hoofdstuk 3d) was het gebrek aan wederkerigheid te zien aan het ontbreken van volggedrag en de beperkte momenten van gezamenlijkheid. Gezamenlijkheid ontstond alleen wanneer Gerda haar tempo vertraagde en de lichaamshouding van Levi navolgde. Het interactiepatroon deed denken aan een ouder met een heel jonge baby. Om volggedrag te ontwikkelen maakte Gerda vanaf het eerste contact gebruik van een interactiepatroon dat ouders toepassen in relatie tot peuters en kleuters, namelijk door met grote gebaren te spreken, in korte zinnen en met veel nadruk te praten, terwijl de gezamenlijke activiteit passend was voor een 14-jarige. We kunnen dus stellen dat het interactiepatroon dat opviel in het contact tussen Levi en Gerda enerzijds vergelijkbaar was met die van een baby tussen 0 - 3 maanden, anderzijds met een peuter van 2 of 3 jaar oud en op momenten leeftijdsadequaat was. Het interactiepatroon was na 15 maanden hulpverlening verder ontwikkeld en vergelijkbaar met interactiepatronen van kleuters. Zo was er meer gezamenlijkheid in praten en aandacht voor de ander en het spel ontstaan. Ook volggedrag werd zichtbaar, dat te zien was aan de snelheid waarmee Levi de kijkrichting van Gerda volgde. 4B

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw