Sonja Graafstal en Carine Heijligers

462 4B Zack-John In de casus van de 16-jarige Zack en John (hoofdstuk 3e) was er nauwelijks sprake van wederkerigheid op een manier die zelfs bij jonge baby’s al zichtbaar is. Het volgen leek meer op de structuur van een automatische respons90 dan dat het intentioneel was: John vroeg iets, Zack antwoordde; John bewoog zijn voet, Zack deed dit ook. Na de respons van Zack viel de interactie stil. Er waren weinig eigen bewegingen waarop kon worden aangesloten. Om volggedrag en wederkerigheid op gang te brengen moest een interactiepatroon ontwikkeld worden zoals ouders dit aanpakken met heel jonge baby’s. Ouders zijn vooral bezig om de bewegingen van de baby te volgen en daarbij aan te sluiten. De opdracht aan John was om elke beweging van Zack te zien als een initiatief en die beweging te volgen door ook te bewegen. Na zeven maanden waren er al grote veranderingen te zien. Er waren meer plezierige momenten van gezamenlijkheid ontstaan. Er was duidelijk sprake van een eigen initiatief van Zack in het leggen van contact en in het ondernemen van een eigen activiteit. Volggedrag van Zack was op kleine schaal ook zichtbaar. De volgende stap werd om volggedrag van Zack verder te ontwikkelen, zodat wederkerigheid ook op een complexer niveau zichtbaar kon worden. Er was 18 maanden na aanvang van de hulpverlening een interactiepatroon ontstaan dat vergelijkbaar is met een ouder en een peuter van zo’n 2 tot 3 jaar. Er was zowel co-regulatie te zien in het uitvoeren van een gezamenlijke taak, als onderscheid op het moment dat Zack een vraag stelde over een onbekend voorwerp. Zack was de fase van een inerte baby ontgroeid en presenteerde zich nu als een vrolijke peuter. Yara-Veerle In de casus van Yara en Veerle (hoofdstuk 3f) lag het probleem in de wederkerigheid in de aansluiting van de 10-jarige Yara met haar leeftijdsgenoten en de mensen buiten haar gezinsleven, Yara sprak niet buitenshuis. Het interactiepatroon, dat vanaf het eerste moment zichtbaar was in het contact tussen Yara en Veerle was passend bij dat van een ouder met een kleuter. Ook de stijl van communiceren paste meer bij een jong kind: dichtbij elkaar zitten, zachtjes praten, lange pauzes tussen vraag en antwoord en lief glimlachen naar elkaar. Er waren vooral momenten van gezamenlijkheid. Onderscheidende momenten kwamen in mindere mate voor. Initiatiefname en volggedrag waren bij allebei aanwezig. Het doel van de hulpverlening werd om de bandbreedte van wederkerigheid ‘op te rekken’ zodat wederkerigheid passend zou worden bij haar leeftijd. De weg hiertoe was dat Veerle enkele seconden zich onderscheidend ging bewegen om Yara te laten wennen aan verschillende stijlen van communiceren. Dit deed zo door soms harder te praten of sneller een antwoord te verlangen. Hierbij lette Veerle steeds op het behouden van de veiligheid en de gezamenlijkheid. De wederkerigheid heeft zich in twee jaar doorontwikkeld tot een patroon dat wel leeftijdsadequaat was. 90 We zouden dit ook kunnen aanduiden als overmatig meebewogen zijn. We noemen het hier een automatische respons, omdat het gedrag mechanisch overkwam.

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw