465 EMPIRISCHE BESCHOUWING tussen Floyd en Raisa bleek in alle gevallen wederkerigheid te zijn ontwikkeld. Dit was te zien aan de groei van het interactiepatroon tussen hulpvrager en hulpgever. De groei van een interactiepatroon vergelijkbaar met die van de ouder-baby naar een ouderpeuter patroon was te zien in de casussen van Rens, Dewy, Zack, Menno en Levi; in de casus van Yara naar een leeftijdsadequaat niveau, in de casus van Floyd naar een pril gewaarworden van de ander en bij de Zevenster naar een niveau dat passend is bij kleuters. Concluderend kunnen we stellen dat deze overeenkomsten in de casussen wijzen naar een algemene wetmatigheid (het nomothetische) in de aanpak van de problemen met wederkerigheid en het ontwikkelen van volggedrag en initiatiefname. Het vaststellen van het probleem in termen van wederkerigheid, de beoordeling van de balans van gezamenlijkheid en onderscheid en het toetsen van de drie basis mogelijkheden voor communicatie, kon in elke casus gedaan worden. De inzet van de hulpgever leidde in alle gevallen (met uitzondering van Raisa en Floyd) tot een ontwikkeling in wederkerigheid. Idiografisch perspectief Op basis van deze algemene structuur en gebruikmakend van de biologische vermogens ‘meebewogen zijn en synchronisatie’, werden concrete aanwijzingen opgesteld voor de hulpgever. Deze aanwijzingen waren gebaseerd op de unieke kenmerken van hun dyade en de persoonlijke voorkeur en mogelijkheden van de hulpgever. Keuze bewegingskenmerk Een van de beslissingen die genomen moest worden is de keuze voor een bewegingskenmerk. Niet elk bewegingskenmerk is in een bepaalde context even geschikt. In de casus van Dewy en Mireille was het inzetten op een gezamenlijke snelheid van bewegen niet aan de orde, want dat was al gelijk. In tegenstelling tot de casus van Zack en John, waar het vinden van een gezamenlijke snelheid wel deel uitmaakte van de aanpak. De keuze van een bepaald bewegingskenmerk heeft ook te maken met de voorkeur voor een manier van bewegen die zowel bij de hulpvrager als bij de hulpgever past. Uit de casus van Rens bleek dat de voorkeursbewegingen van Rens de heen-en-weer wiegende ritmische bewegingen waren. Voor Emma was deze beweging onaangenaam. Daarom werd gekozen om de ritmische bewegingen om te zetten naar kleinere bewegingen, dichter bij het eigen lichaam (kenmerk afstand) en niet de grote uitslag van de beweging te volgen. Emma bracht dus onderscheid aan op kenmerk afstand terwijl ze het ritme (kenmerk snelheid) in stand hield. Het moge inmiddels duidelijk zijn dat het er niet om ging de snelheid van Rens eindeloos te blijven volgen. Het doel was aansluiten bij de aanwezige beweging van Rens om hem daarna mee te nemen naar een langzamere en kleinere beweging. 4B
RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw