466 4B Daarnaast speelt de ervaring van de hulpgever mee in de keuze voor een bepaald bewegingskenmerk. Dankzij de jarenlange ervaring van Joram met Beweging-alshouvast kon hij meerdere bewegingskenmerken tegelijkertijd gebruiken. Dit is geen voorwaarde voor het toepassen van de methode. Voor hulpgevers die voor het eerst met de methode werken is het voldoende om zich eerst op één kenmerk te concentreren. Meestal is dit het bewegingskenmerk richting, waaronder ‘kijkrichting’, ‘gespreksonderwerp’ en de ‘activiteit’ vallen. Een beginnende hulpgever in de methode kan met dit bewegingskenmerk in de meeste gevallen ontwikkeling in wederkerigheid op gang brengen. In een opvallend aantal casussen werd gekozen voor het bewegingskenmerk richting wat vanuit de theorie goed te begrijpen is. Een gezamenlijke kijkrichting creëren is namelijk een van de eerste manieren waarop ouders contact maken met hun jonge baby. Aangezien we in de hulpverlening vaak te maken hebben met een jong interactiepatroon, is het niet onlogisch om te beginnen met een interactiepatroon waarvan ouders met jonge baby’s ook gebruik van maken. Dat dit niet de standaardprocedure is, bleek uit de casus van Yara en Veerle. Er was vanaf het eerste contact sprake van gezamenlijkheid op praktisch alle bewegingskenmerken. Het onderscheid dat Veerle af en toe maakte om Yara te laten wennen aan een meer directe manier van communiceren, werd afgewisseld met de kenmerken snelheid, stemgeluid en spierspanning. De gezamenlijke activiteit (kenmerk richting) bleef de basis van hun contact. Hieruit wordt duidelijk dat ook het specifieke doel voor de hulpvrager de keuze voor een bepaald kenmerk bepaalt. Vanuit het perspectief van de complexe systeemtheorie is het begrijpelijk dat de keuze voor een bepaald bewegingskenmerk wel belangrijk is voor de uitvoering van de hulpverlening, maar niet voor het in beweging brengen van de dyade als systeem en het uiteindelijke doel van de hulpverlening. Het in beweging brengen van een van de elementen van een systeem heeft tot gevolg dat de andere elementen ook in beweging komen, omdat het systeem als geheel beweegt. De toename van een gezamenlijke kijkrichting in het geval bij Dewy en Mireille leidde ook tot veranderingen in de snelheid waarmee Dewy wisselde van onderwerp, die ging omlaag en ze bleef langer op dezelfde plaats zitten (kenmerk afstand). Kortom het hele systeem verandert mee als één bewegingskenmerk verandert. Samengevat, de keuze voor een bepaald bewegingskenmerk wordt dus enerzijds bepaald door de aanwezige bewegingen van de hulpvrager. Anderzijds wordt in overleg met de hulpgever bepaald aan de hand van welk bewegingskenmerk deze het beste en het prettigste kan werken. Vervolgens wordt ook de ervaring van de hulpgever meegenomen in de afweging. Tenslotte wordt ook het specifieke ontwikkelingsdoel voor de hulpvrager in overweging genomen, zoals het ontwikkelen van volggedrag of initiatiefname.
RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw