Sonja Graafstal en Carine Heijligers

473 EMPIRISCHE BESCHOUWING vandaar uit volggedrag te laten ontstaan. Dit is mogelijk in een 1-op-1 situatie, mits de hulpgever in staat is om het negatieve gedrag te negeren en steeds weer een positief aanbod te bieden waarin gezamenlijkheid gevonden wordt. Dat dit niet eenvoudig is, bleek wel in deze casus. Het lukte Anouska om niet meegesleurd te worden in een negatief patroon en er ontstonden prettige gezamenlijke momenten tijdens de gesprekjes tussen hen beiden. Dit vroeg van Anouska inzicht en controle over de eigen bewegingen ten opzichte van Floyd. Voor Raisa bleek dit binnen de gegeven tijd niet mogelijk en er ontstond geen gezamenlijkheid of er ontstond gezamenlijkheid op de momenten dat beiden elkaar volgden in oplopende spanning. In deze casus is slechts een voorzichtig begin gemaakt met de ontwikkeling van wederkerigheid, maar dit heeft helaas niet geleid tot bestendiging van een nieuw patroon. De Zevenster Het gemeenschappelijk probleem van de jongeren op de Zevenster waren hun gebrekkige sociale vaardigheden. In de omgang met anderen bleken ze niet in staat om prettig met elkaar te spelen of samen te werken. Ze wachtten niet op hun beurt, luisterden slecht naar elkaar en waren vooral met zichzelf bezig. Deze problemen werden zowel in de thuissituatie, als op school, als op de naschoolse dagbehandeling opgemerkt. Middels een groepsbehandeling volgens de methode van Beweging-alshouvast is gewerkt aan de problemen van deze jongeren. Na afloop van het negen maanden durende traject bleken de jongeren een gezamenlijk spel in alle rust en aandacht uit te kunnen voeren. Zij wachtten op hun beurt, waren betrokken bij de beurt van de ander, verdeelden zonder problemen de taken en lieten zich niet afleiden. Navraag bij de ouders leerde dat ook in de thuissituatie de problemen verminderd waren. De jongeren hielpen mee met huishoudelijke taakjes en luisterden beter naar de ouders. Ook verbeterde de onderlinge verhouding met broers en zusjes. De gedragsproblemen konden ook hier teruggevoerd worden naar gebrek in wederkerigheid. De jongeren volgen elkaar niet, ze namen nauwelijks initiatief om contact met de ander te maken en gingen hun eigen gang. Door te werken aan volggedrag vanuit ‘meebewogen zijn’, is wederkerigheid ontstaan. Vanuit wederkerigheid en coregulatie groeide hun sociale vaardigheden en werden ze prettige personen in de omgang met anderen en hun gezinsleden. Reflectie Uit het bovenstaande mag duidelijk zijn geworden dat in geen van de casussen gekozen is voor het aangrijpen op het probleemgedrag of de DSM-diagnose van de hulpvragers. Allereerst heeft dit te maken met onze visie op probleemgedrag. Gedrag beschouwen wij niet als een eigenschap van de persoon, maar zien we altijd in het licht van de relatie en de context. Gedrag is in relatie tot iets of iemand ontstaan en dient ook in relatie 4B

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw