Sonja Graafstal en Carine Heijligers

474 4B tot een ander opgelost te worden. Het is een eigenschap van de relatie. In hoofdstuk 5a gaan we dieper in op onze visie op probleemgedrag en diagnoses. Daarnaast hebben we in hoofdstuk 1a uitgelegd dat we gedragingen vanuit een fenomenologisch perspectief benaderen. Dit betekent dat we ons oordeel over het gedrag, en dus onze eigen normen en waarden over hoe ‘het hoort’, even opschorten en het gedrag als fenomeen observeren. Wat is het gedrag of de beweging die we zien en in welke context zien we het? Dit helpt ons om los van een oordeel te kijken naar welke bewegingen we in relatie tot elkaar wel en niet zien. Op die manier ontstaat een beeld van de wederkerigheid tussen personen. Vervolgens wordt deze wederkerigheid ontleed in termen van volggedrag en initiatiefname en momenten van gezamenlijkheid en onderscheid. De waardering van deze balans is subjectief en tegelijk gebaseerd op theorieën over vroege ouder-kind relaties, het belang synchronie, de ontwikkeling van het zelf en de psychologische basisbehoeften van ieder mens. Tenslotte voegen we daaraan toe dat we elke beweging waarderen als een kwaliteit (hoofdstuk 1e). Elke beweging en elk gedrag is ooit ontstaan omdat het nodig was in de gegeven situatie, maar blijkt in een andere context of in nieuwe relaties niet langer passend. Dit betekent dat we niet werken aan het afleren van een beweging, maar juist aan het vormgeven van de beweging zodat het passend wordt in de gegeven context. We bieden de hulpvrager variaties aan op de bestaande beweging, waardoor de hulpvrager mogelijkheden krijgt om te kiezen uit een scala van mogelijkheden en niet gevangen zit in slechts een modus van gedrag. De probleemgedragingen die genoemd worden kunnen echter wel richting geven aan de hulpverlening. Zo kunnen gedragingen die wijzen op zelfbepalend gedrag, moeite met samenwerken en samenspelen, opstandig of teruggetrokken gedrag wijzen op een eenzijdige nadruk op onderscheid en weinig ervaring met prettig contact en gezamenlijke momenten. Dit beeld kunnen we vervolgens controleren aan de hand van beeldmateriaal van de hulpvrager in relatie tot een ander. Bovenstaande motivering wil niet zeggen dat we tegen de directe aanpak van probleemgedragingen zijn. Als het lukt om probleemgedrag te veranderen met bestaande methode dan is dat natuurlijk prima. Onze keuze om probleemgedragingen of DSM-diagnoses niet als eerste aangrijpingspunt te nemen voor de hulpverlening, is voortgekomen vanuit een nood in de praktijk. Hulpvragers voor wie bestaande en bekende methoden geen verandering brachten, bleken wel vooruitgang te laten zien wanneer werd ingegrepen op het onderliggende interactiepatroon. In de jarenlange ervaring die is opgedaan met hulpvragers die vastgelopen waren, uitbehandeld waren of waarbij hoop op verandering verdwenen was, wisten we met Beweging-als-houvast ontwikkeling op gang te brengen.

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw