Sonja Graafstal en Carine Heijligers

479 ALGEMENE NABESCHOUWING en ook orthopedagogen bleken niet vast verbonden aan de groepen. Noch de groep hulpvragers noch die van hulpgevers vormden stabiele groepen. Dit alles liet zien dat een verantwoorde onderzoeksopzet met een experimentele groep en controlegroep, waarbij alleen de toegepaste methode van elkaar verschilt, onhaalbaar was. Keuze voor een meervoudige gevalsstudie Het was echter niet alleen de weerbarstige praktijk die ons ertoe deed besluiten om voor een meer verantwoorde opzet van het empirisch onderzoek te kiezen. De laatste twee decennia wordt het steeds duidelijker dat het effect van een interventie moeilijk of zelfs niet getoetst kan worden door verschillen tussen groepen te bepalen. Uiteraard lukt het wel om statistisch vast te stellen of de interventie in de experimentele groep het gemiddeld beter doet dan de controlegroep, maar in hoeverre dit toe te schrijven is aan het veronderstelde werkingsmechanisme is niet vast te stellen. Er kunnen namelijk vele redenen zijn waarom er gemiddeld genomen (iets) betere resultaten worden gevonden in de experimentele groep. Bovendien moet ook verklaard worden dat sommige participanten in de experimentele groep niet profiteren of soms zelfs achteruitgaan en dat er participanten in de controlegroep zijn die ook vooruitgaan. Dit heeft te maken met het feit dat een groep mensen nooit homogeen is. Mensen verschillen op zoveel facetten van elkaar, dat elke zogenaamde matching slechts bij benadering enige homogeniteit bezorgt. Een groep met uitsluitend mannen verschilt op vrijwel alle andere factoren van elkaar, net als een groep 14-jarigen, of mensen met rood haar en schoenmaat 42. Het is immers onmogelijk om een groep mensen bij elkaar te zetten die op alle mogelijke variabelen hetzelfde zijn. Vrijwel al het onderzoek in de sociale wetenschappen betreft populatie- of groepsonderzoek, waarbij het doel is om iets uit de groep af te leiden dat geldt voor het individu. De laatste 20 jaar wordt het steeds vaker duidelijk dat dit niet mogelijk is (Molenaar, 2004, 2008; Molenaar & Campbell, 2009; zie ook Loretan et al., 2019 en Rose, 2016).91 Om gerechtvaardigde uitspraken te doen over een individu afgeleid van de populatie moet er worden voldaan aan de twee voorwaarden van wat ergodiciteit wordt genoemd. Ergodiciteit houdt in dat de elementen in een populatie, bijvoorbeeld individuen, 1) hetzelfde of homogeen zijn, en 2) stationair zijn, dus niet veranderen. 91 Hamaker (2012) geeft een duidelijk voorbeeld van een bevinding die op groepsniveau een ander resultaat geeft dan op individueel niveau. Zo wordt er op groepsniveau een negatieve samenhang gevonden tussen typsnelheid en het aantal fouten. Dat wil zeggen snelle typistes maken relatief weinig fouten (zijn veelal geroutineerd) en langzame typistes maken veel fouten (gedrag van een beginner). Als we echter op individueel niveau gaan kijken, dus elke typiste apart onderzoeken, dan zien we dat naarmate een typiste sneller gaat typen deze meer fouten gaat maken. Dat betekent dat de samenhang tussen typsnelheid en fouten positief is bij elke individuele typiste (hoe sneller je probeert te typen, hoe meer fouten je maakt en hoe langzamer je typt, hoe minder). Als we dus op basis van het groepsonderzoek (de populatie) zouden moeten voorspellen wat je moet doen om zo foutloos mogelijk te typen, zouden we de aanbeveling doen dat je zo snel mogelijk moet typen. Het mag duidelijk zijn dat dit op individueel helemaal niet opgaat. Dit is een belangrijke reden om eigenschappen of relaties voor een specifiek individu niet af te leiden van bevindingen van een groep of populatie. 4C

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw