Sonja Graafstal en Carine Heijligers

503 PERSPECTIEF OP STOORNISSEN onderdeel van het ontstaan en het verloop van stoornissen, evenals de aard van de relaties die de hulpvrager had en momenteel heeft. Dit lijkt op het eerste gezicht een complicerende factor, maar feitelijk is het de basis van de hulpverlening. Als de omgeving geen invloed heeft op de ontwikkeling, dan is er ook geen rol weggelegd voor de hulpgever. Nu verwachten wij niet dat er lezers zijn die twijfelen aan het belang van de hulpgever in het hulpverleningsproces, maar de vraag is natuurlijk wel welke rol de hulpgever speelt. Uit de beschrijving van het hulpverleningsproces volgens Beweging-als-houvast in hoofdstuk 2b en die van de casussen in de hoofdstukken 3a tot 3i blijkt dat wij de hulpgever zien als het instrument voor verandering in het leven van de hulpvrager. Het gedrag van de hulpgever is de sleutel. Op welke wijze de hulpgever vorm moet geven aan haar of zijn gedrag kan op basis van de DSM niet beantwoord worden. Er liggen immers geen oorzaken en of theorieën aan dit classificatiesysteem ten grondslag. De reden dat wij toch aandacht hebben besteed aan de DSM is omdat deze de ingang is tot de hulpverlening. Zonder DSM-classificatie (of diagnose) kan er geen gefinancierde hulp worden geboden. Alle hulpvragers die aan ons onderzoek meededen hadden een ‘erkende diagnose’. Maar om de juiste hulp te kunnen geven was het noodzakelijk om zelf een diagnose te stellen. De hoofdstukken 1e en 2b en de casussen uit 3a tot 3i hebben laten zien dat Bewegingals-houvast gebaseerd is op een expliciete theorie waarmee gedrag van de hulpgever in relatie met de (sociale) omgeving geduid kan worden. Waarom de hulpvrager dit gedrag vertoont is niet relevant, we weten wel dat de oorzaak van de problemen in de ontwikkeling ligt en geleid heeft tot een disbalans tussen gezamenlijkheid en onderscheid en/of dat het vermogen om flexibel te kunnen volgen of leiden niet goed ontwikkeld is. Een analyse van deze twee aspecten wijst de weg in het hulpverleningstraject. In het laatste deel van dit hoofdstuk worden de kenmerken van alle zes DSM-5 diagnoses die in dit onderzoek een rol spelen besproken. Het betreft de hechtingsstoornis, autisme, verstandelijke beperking, selectief mutisme, ODD en ADHD. Er wordt ook aandacht besteed aan theorieën die als verklaring worden voorgesteld, maar waar geen eensgezindheid over bestaat. Belangrijker nog is dat geen van de theorieën een oorzaak geeft voor de stoornis. Ten slotte wordt voor elk van de onderscheiden diagnoses het perspectief vanuit Beweging-als-houvast gepresenteerd. 5A

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw