Sonja Graafstal en Carine Heijligers

507 PERSPECTIEF OP STOORNISSEN kan ook zijn dat door het ontbreken van unieke gezamenlijke ervaringen, met iedereen een verbinding wordt aangegaan om toe te komen aan de behoefte van contact. Zo’n kind wordt in de volksmond een allemansvriend genoemd. Aan de andere kant kan er ook angst ontstaan wanneer er sprake is van te veel gezamenlijkheid in de hechtingsrelatie en er weinig ruimte is om autonoom of onderscheidend te zijn van elkaar. Psychoanalytici noemen dit ook wel een symbiotische relatie (Ainsworth, 1969). Een (kortdurend) vertrek van de ouder leidt dan tot een verbreking van de verbinding en dat kan angst oproepen. Het patroon dat hierdoor kan ontstaan is dat het kind steeds geneigd is om onderscheidend-zijn te vermijden en gezamenlijkheid te behouden. Dit kan ten koste gaan van de eigenheid van het kind. Afhankelijk van het patroon dat zichtbaar wordt in de relatie hulpgever-hulpvrager, zal de hulpgever korte momenten van gezamenlijkheid of onderscheid creëren om de hulpvrager langzamerhand bekend en vertrouwd te maken met gezamenlijke en onderscheidende momenten. Dit kan een proces van enkele jaren zijn, afhankelijk van de leeftijd van het kind en hoe groot de angst en het ingesleten het patroon is. Autismespectrumstoornis DSM-5 beschrijving In de DSM-IV bestonden drie vormen van autisme, namelijk, autistische stoornis, stoornis van Asperger en PDD-NOS. In de DSM-5 zijn deze samengevoegd tot autismespectrumstoornis. Zij vormt een onderdeel van de hoofdcategorie ‘Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen’. In de DSM-5 wordt autismespectrumstoornis door vijf classificatiecriteria gekarakteriseerd. 1 Beperkingen in de sociale communicatie en de omgang met anderen Tekorten in de sociaal-emotionele wederkerigheid door een beperkt begrip van verbale en non-verbale communicatie. De ontwikkeling van het begrijpen van relaties is vertraagd en het aanpassen in de sociale context blijkt moeilijk te zijn. Ontwikkeling van fantasiespel komt vaak niet op gang en sommige kinderen ontwikkelen geen of een beperkte vorm van gesproken taal. Tijdens gesprekken maken zij veelal geen oogcontact. 2 Beperkte, zich herhalende stereotype gedragingen, interesses en activiteiten en verstoorde reacties op sensorische prikkels Het gedrag wordt voor een belangrijk deel gekenmerkt door stereotiepe en zich herhalende bewegingen, waarbij objecten gebruikt kunnen worden. Sommige kinderen zijn bijzonder gefascineerd door bewegende objecten (e.g., een bromtol, wieltje aan een speelgoedauto) of bewegende fenomenen (e.g., lichtflikkering, bewegende gordijnen). Ook kunnen ze sterk gefocust zijn op één onderwerp. Daarnaast kan er ook sprake zijn van stereotiep taalgebruik, naast idiosyncratisch woordgebruik is er ook echolalie, 5A

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw