Sonja Graafstal en Carine Heijligers

539 VERWANTE METHODEN tot de gewenste gedragsverandering leidt. Volgens dr. Rutten-Saris, de grondlegster van EBL, zijn er geen contra-indicaties. Het centrale uitgangspunt van EBL is de veronderstelling dat elk mens geboren wordt met het vermogen tot meebewogen zijn. Met meebewogen zijn wordt bedoeld dat elk levend organisme beweegt als gevolg van de beweging van de ander of door iets anders, de wind, een deur die dicht valt, etc. Dit vermogen kan gebruikt worden als aangrijpingspunt voor gedragsverandering; in termen van EBL het doen ontstaan of verbeteren van de interactiestructuren. Elk mens doorloopt vijf universele ontwikkelingsstadia, waarbij in elk stadium een zogenoemde ‘Interactiestructuur’ verworven wordt. De eerste Interactiestructuur die verworven wordt heet Afstemming en behelst ‘in elkaars ritme, hetzelfde doen, met pauzes’. De tweede heet Beurtwisseling en daarin wordt geleerd om ‘na elkaar hetzelfde te doen met ritmische pauzes’. Vervolgens ontstaat Uitwisseling, dit houdt in ‘het na elkaar doen en invullen met iets heel kleins passend nieuws’. Daaruit ontwikkelt zich de Speldialoog, waarin ‘gespeeld wordt met de verwachtingen van de nu bekende ‘uitwisseling’. Ten slotte, ontstaat de laatste Interactiestructuur Taak/Thema, dan is de jonge mens in staat een opgedragen taak uit te voeren of een thema toe te passen (Rutten-Saris, 2001, p. 118). De werkwijze is erop gericht om deze Interactiestructuren te ontwikkelen. Bij de eerste Interactiestructuur Afstemming zal de therapeut de volgende werkwijze toepassen. Door even hetzelfde gedrag te vertonen als de hulpvrager, ook wel meebewegen genoemd, stapt de individuele hulpgever in de wereld van de hulpvrager om vervolgens een pauze te nemen, wordt de kans vergroot dat de hulpvrager de ander gaat waarnemen. Als vervolgens de individuele hulpgever nieuw gedrag inzet, is de kans groot dat de hulpvrager door het feit dat deze meebewogen is, het gedrag van de individuele hulpgever gaat overnemen. Als dit gebeurt dan worden de mogelijkheden van de hulpvrager verruimd. Als er een probleem is in de Beurtwisseling, beweegt de individuele hulpgever intens mee en zal deze het gedrag van de hulpvrager imiteren en ook nu ritmische pauzes aanbrengen. Als een kind problemen heeft met de Uitwisseling, dan zal de individuele hulpgever tijdens een succesvolle beurtwisseling een kleine nieuwe gedraging toevoegen. Vanuit de gedachte dat we altijd meebewogen zijn, is de kans groot dat de hulpvrager het nieuwe gedrag overneemt. Binnen EBL zijn dit de drie belangrijkste gebieden waarop gewerkt wordt. De twee laatste Interactiestructuren volgen door de dagelijkse omgang heel vaak vanzelf door de gezonde ontwikkeling op de eerste drie. Een belangrijk aspect van EBL is dat een individuele hulpgever werkt vanuit haar eigen vakgebied. Een EBL-hulpgever heeft dus altijd een eigen inhoudelijk domein, zoals beeldend, drama of muziek. Daarmee is er dus ook altijd materiaal betrokken dat ingezet wordt en waarmee aan de interactiestructuren wordt gewerkt. Hierbij is het ‘wat’ altijd ondergeschikt aan het ‘hoe’. Het hoe is het doel en het wat is het middel daartoe. 5B

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw