Sonja Graafstal en Carine Heijligers

54 1B ontwikkeling plaatsvinden en in welke volgorde. Sommige kinderen leren eerst praten en gaan daarna pas lopen, bij anderen is het andersom, of juist tegelijkertijd. Sommige kinderen kruipen nooit en gaan van zitten direct naar staan en lopen. Sommige kinderen lopen al bij negen maanden en anderen beginnen rond anderhalf jaar met het zetten van de eerste stapjes. In hoofdstuk 1e is deze variatie in motorische mijlpalen overzichtelijk en grafisch weergegeven. Daarnaast heeft elk domein zijn eigen karakteristieke ontwikkelingstraject met tijden van snelle veranderingen, langzame veranderingen of tijden van stilstand. De perceptuele ontwikkeling verloopt in hetzelfde organisme volgens een eigen traject, zo ook de motorische ontwikkeling. Het wonderlijke is dat al deze losse trajecten zich verenigen in het organisme dat als een adaptief ‘geheel’ voortgaat op het pad van ontwikkeling. Ontwikkeling van dichtbij bekeken is dus niet zo recht-toe-recht-aan als we eerst dachten, maar oogt veel complexer en is niet-lineair. Hoe kunnen we omgaan met deze ogenschijnlijke tegenstrijdigheid? De traditionele weg die binnen de ontwikkelingspsychologie bewandeld is, is die van het reductionisme, het uiteenrafelen van het organisme in kleinere onderdelen om op deze manier grip te krijgen op de ontwikkeling van een persoon. We spreken dan over de ontwikkeling van de visus, de motoriek, de cognitie, enzovoorts. De visie die Thelen en Smith (1993) voorstaan is de omgekeerde weg, namelijk zoeken naar een ontwikkelingsmodel dat in staat is om vanuit een veelvoud van losstaande componenten het ontstaan van complexe en nieuwe vormen te verklaren. Een model dat in staat is om de orde, regelmaat en uniformiteit van de ontwikkeling te beschrijven die globaal zichtbaar is bij alle gezonde individuen en tegelijkertijd antwoord geeft op de diversiteit, flexibiliteit en a-synchronie waarmee de individuele ontwikkeling gepaard gaat. Een model dat verklaart hoe lokale processen van waarnemen en handelen in het dagelijks leven kunnen leiden tot globale uitkomsten waarbij continuïteit op de lange termijn gewaarborgd blijft gedurende het proces van alle dagelijkse veranderingen. Het paradigma dat volgens Thelen en Smith voldoet aan bovengenoemd model is dat van complexe systeemtheorie (CST), voorheen aangeduid met dynamische systeemtheorie (DST)10. Binnen de complexe systeemtheorie kunnen wij onze visie op ontwikkeling verantwoorden. Tevens maakt het onze werkwijze in de behandeling zichtbaar en bepaalt het de technieken waarmee de gevalstudies worden geanalyseerd (zie hoofdstuk 2c). We kijken naar het specifieke van de interactie tussen een hulpvrager en een hulpgever en beschrijven daarmee het unieke of idiografische van ontwikkeling. Tegelijkertijd zijn er op het onderliggende niveau universele kenmerken in de verschillende casussen waarmee het wetmatige of nomothetische van ontwikkeling aangetoond wordt (zie hoofdstuk 4a). Uitgangspunt hierbij is dat de uitkomst van de 10 Complexe systemen verwijzen naar het geheel van interacterende componenten die vaak niet-lineaire effecten over tijd laten zien. Uitgangspunt is dat het systeem als geheel, meer is dan de som van de losse delen. We zullen dit nog toelichten met een voorbeeld verderop in dit hoofdstuk. DST verwijst naar de wiskunde die gebruikt wordt om het gedrag van complexe systemen te beschrijven.

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw