Sonja Graafstal en Carine Heijligers

549 VERWANTE METHODEN Presentiebenadering Het doel van presentie is om ‘er-te-zijn-voor’ de ander, om er als mens te zijn voor haar of hem ongeacht de situatie. Het doel is niet een problemen op te lossen; de problemen van deze mensen zijn vaak niet op te lossen, denk aan chronische ziekten, verstandelijk beperkten of ongeneeslijk verslaafden. Soms is er wel een oplossing voor iets, maar dat is eerder een bijkomend gevolg dan een expliciet doel. Feitelijk staat de Presentiebenadering dus tegenover de interventiebenadering, waarbij er altijd een doel is geformuleerd om gesignaleerde problemen op te lossen. De doelgroep bestaat uit mensen die zogenoemd ‘sociaal overbodig’ zijn en meestal zorgbehoeftig: multi-probleemgezinnen, mensen in achterstandswijken, psychiatrisch patiënten, mensen met een verstandelijke beperking, verslaafde mensen, delinquenten, dak- en thuislozen, mensen die in verzorgings- of verpleegtehuizen wonen, asielzoekers, etc. In veel gevallen is er aan de situatie van deze mensen niet veel te veranderen; meestal is men aangewezen op professionele ondersteuning. Er zijn geen contraindicaties. Het belangrijkste uitgangspunt van presentie is het hooghouden van de menselijke eer en waardigheid en de rechten van de mens. Mensen zijn namelijk door en door relationele wezens die niet ‘los’ verkrijgbaar zijn zonder hun netwerken, leefwereld, verbanden etc. Mensen zijn ook redelijke wezens. Dat wil zeggen, hoe vreemd of raar iemands gedrag en denken soms lijken, deze persoon heeft vanuit die eigen redelijkheid altijd goede redenen om te doen wat hij/zij doet. Daarom is het geleefde leven van mensen nooit eenduidig goed of kwaad. Kwetsbaarheid is ook geen onwaarde en is niet iets wat ‘bestreden’ zou moeten worden. De Presentiebenadering neemt radicaal het perspectief van de ander in als leidraad voor de zorg – in plaats van de logica van een methodiek. Daarmee is de richting van de probleemdefinitie nooit vooraf gegeven, maar presenteert zich in het moment. De werkwijze van de benadering wordt gevoed vanuit de vraag: ‘wat is hier en bij deze persoon (nodig voor) een zo goed mogelijk leven?’ De hulpgever houdt voortdurend voor ogen: ‘als ik dit doe of dit nalaat, wat gebeurt er dan met de mens die om hulp vraagt’. Vanaf het eerste moment is de presentiebeoefenaar gericht op het onderkennen en voeden van de eigen vermogens van de hulpzoeker. Dit alles betekent overigens niet dat de presentiebeoefenaar ‘mateloos’ op de ander gericht is: hij of zij stemt ook voortdurend af op de eigen (on)mogelijkheden, grenzen en capaciteiten’. De presentiebeoefenaar bezigt geen vak op zich, maar voegt de benaderingswijze toe aan zijn eigen vakgebied. De eigen vakkennis blijft intact en de relatie stuurt hoe die kennis wordt aangewend. De presentiebeoefenaar stelt zichzelf vragen: ‘Waarom doe ik dit vak, waar sluit ik aan, hoe kijk ik naar de ander?’ Het is een wijze van handelen. ‘Hij of zij is ervan doordrongen dat ‘in relatie staan’ echt helpt, of als dat (nog) niet kan 5B

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw