Sonja Graafstal en Carine Heijligers

550 5B ‘uit zijn op de relatie’. De presentiebeoefenaar biedt naast vakgerichte kwaliteiten ook altijd zichzelf aan: de persoonlijke factor in de hulp wordt erkend en productief gemaakt, net als de waarden en professionele deugden van de werker. Hij of zij is gericht op het bijeenhouden van wat het leven van een mens waardevol maakt. De regels van het vak worden niet blindelings toegepast, maar alleen na afweging van hun redelijkheid en passendheid voor de specifieke zorgsituatie. Presentie onderscheidt zich dus niet door een bepaalde werkwijze of vaste manieren van handelen, maar door een aantal uitgangspunten, die in verschillende situaties tot verschillende handelwijzen kunnen voeren. Enkele belangrijke kenmerken van de werkwijze zijn: • De presentiebeoefenaar gaat naar de hulpvrager (werkt niet vanuit een bureau); de presentiebeoefenaar begeeft zich vrijelijk in het milieu van de zorgbehoeftige(n) en heeft geen haast, het ritme wordt bepaald door de hulpvrager(s); • Er is geen begrenzing wat type problematiek betreft; de hulpvrager is niet aan formele hulpvragen gebonden; de presentiebeoefenaar is er onvoorwaardelijk, dat wil zeggen de zorgbehoeftige(n) hoeft niet de aandacht of hartelijkheid van de presentiebeoefenaar te verdienen; • De presentiebeoefenaar zoekt aansluiting bij de leefwereld en levensloop van de zorgbehoeftige(n); de nadruk ligt op de zoektocht naar een bevredigende verhouding tot het leven en niet zozeer de oplossing van problemen; • De presentiebeoefenaar heeft geen doelen klaarliggen, maar een open agenda die de zorgbehoeftige(n) mag invullen; • De presentiebeoefenaar is betekenisvol voor de sociaal overbodige(n) in de maatschappij. De theoretische onderbouwing is veelomvattend en betrekt in haar grondslagen, wijsgerig antropologische en theologische noties van menselijke waardigheid, nabijheid, relationele behoeften en een fundamenteel verlangen naar sociaal opgenomen zijn en is daarmee geworteld in zorgethiek (Van Heijst, 2005). Baart (2001; zie pp. 767-771) formuleert vier postulaten: 1. De zorgbehoeftige is een redelijk subject. Hoe de zorgbehoeftige zich ook gedraagt, als we ervan uit zouden gaan dat deze niet toerekeningsvatbaar is, dan is presentie geen optie. Elk mens is een mens en verdient daarom menselijke waardigheid. 2. Sociale situaties zijn ambigu. Elke sociale situatie toont meer dan één perspectief. Zo is er aan alles iets goeds en iets slechts, vitaals en tragisch, verwerpelijks en het prijzenswaardigs, enzovoorts. 3. Betekenis van sociaal handelen is contextbepaald. Zij is geworteld in het sociale netwerk (e.g., school, wijkcentrum, straat) en haar onderdelen (e.g., familieleden, buren, schoolgenoten).

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw