Sonja Graafstal en Carine Heijligers

559 ZORGETHIEK EN DE HULPGEVER ‘pupillen’ meer competent te maken in tal van taken. Veelal stond het bereiken van deze doelen centraal en was het niet van belang of de betreffende persoon iets in de praktijk had aan deze vaardigheid103. De oorzaak werd niet langer als louter biomedisch gezien, maar als een cognitieve beschadiging van het leervermogen. Dit betekende dat de gehandicapte mens beschouwd werd als iemand die wel degelijk kan leren, alleen verloopt dit in een langzamer en afwijkend tempo dan de ‘standaardmens’. Burgerschapsparadigma Langzamerhand verschoof ook dit paradigma wat meer naar de achtergrond, maar verdween nooit helemaal. In de jaren ’90 raakte het burgerschapsparadigma in opkomst. Hierbij ligt de nadruk op het streven naar kwaliteit van bestaan en is de handicap vooral een probleem in de interactie tussen het individu en de omgeving. Doelen binnen dit paradigma zijn erop gericht om participatie in de samenleving mogelijk te maken en juist die ondersteuning te bieden die daaraan bijdraagt. De mens met een handicap is een gelijkwaardig medeburger en heeft recht om zelf inhoud en vorm te geven aan zijn bestaan in de maatschappij. Een handicap wordt volgens deze visie gezien als een variatie in de cognitieve, zintuigelijke of motorische ontwikkeling in plaats van een afwijking. Het ‘probleem’ is een beschrijving van enerzijds de capaciteiten en mogelijkheden van een persoon en anderzijds van de structuur en de verwachtingen van de sociale omgeving. Zo is analfabetisme in een geletterde samenleving een probleem, maar hoeft dat in een andere context helemaal niet het geval te zijn. Een handicap is dus sociaal en normatief bepaald. De acceptatie van mensen met een handicap als volwaardige burgers stuit echter ook op grenzen als het gaat om de verhouding tussen de rechten die zij kunnen uitoefenen en de plichten die daar tegenover staan. Is het realistisch om autonomie over het eigen leven centraal te stellen, als het bewust maken van de daarmee verbonden keuzes soms nauwelijks realiseerbaar is? Een voorbeeld hiervan is een psychiatrische patiënte die weigert om te eten. Het behandelteam besluit om de autonomie van deze vrouw te respecteren en stopt met het geven van eten waardoor de vrouw uiteindelijk overlijdt. De reden voor opname in de psychiatrische kliniek was echter haar onvermogen om voor zichzelf te zorgen. Een ander voorbeeld is dat voor deelname aan een bepaalde therapie de hulpvrager verplicht is om elke bijeenkomst aanwezig te zijn. Het probleem van de hulpvrager is juist een motivatieprobleem en het ontbreken van toewijding en inzet. De vraag is dus in welk licht kunnen we autonomie zien wanneer de ander een mens is met zeer beperkte cognitieve mogelijkheden en soms al een leven lang op een instelling diep verscholen in de bossen woont? 103 Een extreem voorbeeld hiervan is dat de ‘pupil’ in staat moet zijn om de verschillende geldmunten van elkaar te onderscheiden, ongeacht of deze persoon in de praktijk ooit met geld te maken krijgt. 5C

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw