Sonja Graafstal en Carine Heijligers

574 5C Concluderend kunnen we stellen dat de normen en waarden van de betrokken hulpgever en van de maatschappij zeker belangrijk en zelfs richtinggevend zijn. Het verschil met veel andere methoden is dat het onaangepaste en ongewenste gedrag niet als ingang voor verandering wordt gekozen. De basis voor verandering ligt in de verbinding en de gezamenlijkheid tussen hulpgever en hulpvrager. Vervolgens ontstaat er ruimte om gewenst gedrag te laten ontstaan, dankzij de prettige relatie tussen beiden. De kunst is om de eigen normen en waarden tijdelijk op te schorten en eerst aan verbinding te werken. Dit is precies de reden waarom we veelal werken met hulpgevers en pas in tweede instantie met de ouders. Voor de ouders is het van belang dat regels en afspraken nagekomen worden. Een positie innemen als hulpgever naast de ouderrol kan in sommige gevallen een brug te ver zijn. Uitdagingen voor hulpgevers Een belangrijk doel van hedendaagse interventies is het ‘vergroten van de autonomie’ van de hulpvragers. Dit leidt in de ontwikkeling van de hulpvrager in veel gevallen tot een fase van ‘nee-zeggen’ op een verzoek of een verzet tegen de regels. Als men niet begrijpt dat ‘ongehoorzaam gedrag’ onderdeel van het proces is, kan de conclusie getrokken worden dat de hulpvrager achteruitgaat en dat de hulpverlening in die vorm gestaakt moet worden. Dit hebben wij in het verleden meermalen ervaren. Het vraagt van de hulpgever dat deze aan anderen in het professionele en persoonlijke netwerk van de hulpvrager kan uitleggen waarom dit gedrag ‘erbij hoort’. Een peuter gaat ook door een fase van ‘nee’-zeggen heen; het leert wat het wel en wat het niet wil. Een hulpvrager met een kalenderleeftijd van 12 die dergelijk gedrag laat zien, gaat door een fase heen die hoort bij een 2-jarige. Dit is vaak onvermijdelijk en noodzakelijk. Het vraagt van de hulpgever oefening en ervaring om de verschillende leeftijden van de hulpvrager in het oog te houden. Daarmee bedoelen we de kalenderleeftijd, de cognitieve leeftijd, de sociaalemotionele leeftijd en de wijze van afstemmen die op deze drie verschillende niveaus nodig is voor ontwikkeling. De kalenderleeftijd van Dewy vroeg om een leeftijdsadequaat spel van een 8-jarige, de sociaalemotionele leeftijd vereist de aandacht zoals een pasgeborene wederkerig contact aangeboden krijgt. Aan de andere kant hebben we ook ervaring met de omgekeerde situatie. Zo werken we samen met een school voor hoogbegaafde leerlingen tussen 6 – 12 jaar. Bij hen is de cognitieve kant zeer sterk ontwikkeld en wordt de wereld ervaren in kennis of taken. Op de cognitieve vermogens overtreffen ze menigeen, inclusief studenten en docenten. Bij sommige leerlingen ontstaat er maar moeilijk wederkerigheid met hun medeleerlingen en volwassenen. Deze leerlingen komen hierdoor tekort aan momenten van gezamenlijkheid. Om hen te helpen een patroon op te bouwen van gezamenlijkheid, bieden de hulpgevers deze leerlingen materiaal of een activiteit aan die niet prestatie- of resultaatgericht is. De hulpgever en de leerling zijn hierdoor gelijkwaardig aan elkaar en hun aandacht kan dan geheel liggen op de activiteit en het gezamenlijk plezier. De

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw