Sonja Graafstal en Carine Heijligers

577 ZORGETHIEK EN DE HULPGEVER weer terug te nemen. Dit kan leiden tot verwarring bij de gezinsleden van de hulpgever. Gelukkig zien we meer hulpgevers die door het contact met de hulpvrager een positief proces van verandering ingaan. Ten vierde, door de interactie met de hulpvrager, ontstaat er een veranderingsproces bij de hulpgever die gevolgen kan hebben voor haar of zijn persoonlijke relatie(s). Veronderstel een hulpgever die er door de interacties met de hulpvrager achter komt dat ze vooral meebewogen is met hulpvragers. De hulpgever ervaart hierdoor heel bewust dat zij degene is die meestal volgt en dat de ander vooral leidend is. De hulpgever komt er dan achter dat dit in het dagelijks leven met partner of familieleden ook het geval is. Het persoonlijke leven van de hulpgever wordt hierdoor ook geraakt als gevolg van de gekozen interventie. Dit is onvermijdelijk en vraagt erkenning van de supervisor.105 Ten vijfde, als de hulpgever succesvol is in het bewerkstelligen van een gedragsverandering bij de hulpvrager dan kan dit in het dagelijks leven van de hulpvrager tot onverwachts en soms tot ongewenst gedrag leiden in de ogen van de ouders, leerkrachten of beroepsopvoeders. Stel dat we te maken hebben met een hulpvrager die zelden iets uit zichzelf doet, dus zelden een initiatief neemt. Iedereen wil dat dit verandert en daar gaat de hulpgever op inzetten. Er wordt tijdens het een-op-een werken succes geboekt en het gedrag generaliseert zelfs naar de dagelijkse situatie. Omdat de hulpvrager zeer waarschijnlijk nog niet goed weet wanneer het passend of niet passend is om een initiatief te nemen, kan het nieuwe gedrag ook op ongepaste momenten optreden en er eigenzinnig uitzien. Deze fase is vaak niet te vermijden en het is aan de supervisor om de hulpgever bij te staan wanneer deze begrip vraagt voor de tijdelijke en mogelijk ongewenste ontwikkeling die de hulpvrager doormaakt. Als het uiteindelijke doel duidelijk is, moet de hulpvrager samen met de hulpgever tijd en ruimte krijgen om naar dat doel toe te werken. Ten zesde, soms blijkt dat tijdens een begeleidingsgesprek de hulpgever en supervisor op basis van een filmfragment een bepaalde interventie hebben afgesproken en het de hulpgever toch niet lukt om deze in te zetten. Tijdens de hulpverleningssessie blijkt dat de hulpgever niet weet wat te doen. De taal voor de interventie verschaft hier onvoldoende handvatten om in daden om te zetten. Dan kan het helpen om een supervisor ter plaatse te hebben, die ter plekke aanwijzingen geeft om een bepaalde handeling in te zetten dan wel te laten. De meest ideale situatie is een meewerkend teamlid, die tijdelijk als boventallig beroepsopvoeder meewerkt. Zo kan de hulpgever ter plekke zien hoe de meer ervaren beroepsopvoeder een interventie inzet. Deze vorm 105 Als het hulpverleningstraject van de hulpgever tot serieuze persoonlijke problemen leidt, dan is het niet aan de supervisor om dat te begeleiden. De supervisor zal de hulpgever adviseren om dit met een externe coach of therapeut te bespreken. 5C

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw