Sonja Graafstal en Carine Heijligers

59 SYSTEMISCH ONTWIKKELINGSPERSPECTIEF van het totale menselijke systeem, waarbij ook de mens weer deel uitmaakt van grotere systemen zoals het gezin, de familie, school, buurt en maatschappij. Zie hiervoor het bio-ecologische model van Bronfenbrenner dat we gaan bespreken in hoofdstuk 1c (Lerner et al., 2002). De sociale wetenschappen zijn nog heel lang blijven vasthouden aan het reductionisme en doen dit deels nog steeds. De ontwikkeling van de mens wordt uiteengerafeld in verschillende domeinen en binnen die domeinen in steeds weer kleinere onderdelen. De heersende gedachte is dat ontwikkeling langs een lineair proces verloopt, blijkend uit het feit dat de gebruikte statistische analyses gebaseerd zijn op lineaire relaties (correlatie, regressie, variantieanalyse, etc.). Dat gedrag is voorspelbaar en stabiliteit is hierbij het hoogste goed. Men zou kunnen zeggen dat binnen de sociale wetenschappen over het algemeen de ‘wetten van Newton’ nog geldig zijn en dat de revolutie van de complexe systemen, die door zoveel disciplines reeds omarmd en verwelkomd is, aan de sociale wetenschappen voorbij lijkt te gaan. Systeemtheorie De algemene systeemtheorie heeft wel stevig postgevat binnen de sociale wetenschappen, waarbij een systeem door Ludwig van Bertalanffy werd omschreven als een geheel van interacterende componenten (Hudson, 1999). In de jaren ’60 brak de algemene systeemtheorie door in het domein van de hulpverlening, vooral dankzij de opkomst van systemische interventies zoals ‘gezinssysteemtherapie’. Na de eerste euforie groeide eind jaren ’70 stevige kritiek op de algemene systeemtheorie. De theorie zou te vaag, te abstract en te weinig praktisch zijn. De belangrijkste kritiek heeft te maken met de nadruk op het ‘verondersteld evenwicht’ van een systeem. Volgens de algemene systeemtheorie heeft een systeem de neiging om steeds terug te keren naar een evenwicht. Dit is een negatieve feedback lus die ervoor zorgt dat afwijkingen altijd gecompenseerd worden zodat er teruggegaan wordt naar het natuurlijke evenwicht. De systeemtheorie veronachtzaamt echter de gevolgen van positieve feedbacklussen die kleine verschillen juist steeds groter maken zoals ‘de rijken worden rijker en de armen worden armer’ (Hudson, 1999). We komen aan het eind van dit hoofdstuk nog terug op de term feedback, aangezien dit ook relevant is in het kader van het tijdsaspect. Daarnaast speelt bij de algemene systeemtheorie ook nog de veronderstelling dat streven naar evenwicht goed is. Volgens CST is dit onjuist. Het is juist belangrijk dat een systeem in staat is om zich voortdurend aan te passen aan wisselende omstandigheden en dat het in beweging blijft, hoe miniem ook. In de paragraaf over adaptiviteit zal dit verder besproken worden, wanneer we ingaan op de stabiliteit en variabiliteit van een systeem. Volgens de visie van de algemene systeemtheorie is het leven een aaneenschakeling van stabiele periodes, slechts beïnvloed door grotere of kleinere verstoringen, waarna het weer een evenwicht zoekt. Een praktisch gevolg in de hulpverlening van dit ‘evenwichtsdenken’, is dat interventies soms pas worden ingezet als de hulpvrager in 1B

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw