Sonja Graafstal en Carine Heijligers

596 EP I LOOG Een aanpak bij de wortel van het probleem klinkt meer voor de hand liggend dan medicatie of een individuele behandeling achteraf. Het medicaliseren van probleemgedrag wordt mede gevoed door het systeem van diagnosticeren en classificeren van probleemgedrag aan de hand van de DSM-5. Wij hebben in ons proefschrift bediscussieerd, dat voor de aanpak zoals wij die voorstaan de DSM-5 noch leidend noch noodzakelijk is. Hierin staan wij niet alleen. In het visiedocument van het Trimbos-instituut (2021) wordt gewezen op het feit dat de DSM gericht is op diagnoses en symptomen, waarbij het niet gaat over de mens zelf. Het gevaar is dat hulpgevers zich meer gaan richten op het etiket en het verminderen van de symptomen dan op de hulpvrager, zijn context en familie. Kortom, een bredere aanpak van de problemen is noodzakelijk om de dreigende tekorten in de hulpverlening het hoofd te bieden. Een aanpak die voorbij de DSM-5 gaat (Van Os, 2014). Een van de voortrekkers voor vernieuwing en een bredere aanpak is herstelpsychiater en prof. dr. Jim van Os. Hij pleit voor vernieuwing van de ggz. Een manier van werken waarin het herstel van de hulpvrager centraal staat en wat deze naar eigen zeggen nodig heeft om de draad van het leven weer op te pakken. Inmiddels worden verschillende lokale initiatieven ontplooid om te onderzoeken hoe een dergelijke vernieuwing vorm zou kunnen krijgen. Zo wordt er in Doetinchem en Deventer gewerkt volgens het GEMmodel, een netwerk van verbindingen van diverse instanties om problemen aan te pakken op het gebied van wonen, werk en financiën, fysieke en mentale gezondheid111. Ongeacht bij welke instantie de hulpvrager in deze regio’s aanklopt krijgt de hulpvrager een ‘herstel ondersteunend intakegesprek’ rondom vier vragen die draaien om wat de hulpvrager denkt nodig te hebben om verder te kunnen leven, voorbij of met de problemen. Deze vier door Van Os (2014) geformuleerde vragen zijn: “Wat is er met je gebeurd?” “Wat is je kwetsbaarheid en je weerbaarheid?” “Waar wil je naar toe?” “Wat heb je nodig?” De vragen draaien allemaal om verbinding maken, de persoon uitnodigen om zijn verhaal te doen, autonomie vergroten en aansluiten in het geven van die hulp waardoor de persoon zelfstandig verder kan. Het mag duidelijk zijn dat bovengenoemde initiatieven en bewegingen vooral van toepassing zijn in de hulpverlening waar een beroep gedaan kan worden op verbale en cognitieve vermogens. In het werkveld van de orthopedagogiek is dit in veel gevallen niet mogelijk. Denk aan kinderen (en ouders) met een verstandelijke beperking, heel jonge kinderen of jeugdigen waarbij de sociaalemotionele ontwikkeling zodanig achterloopt vergeleken met wat op grond van de kalenderleeftijd verwacht kan worden dat een reflectieve houding (nog) niet aan de orde is. Een verbale en/of cognitieve insteek is dus niet altijd mogelijk. Dat hoeft ons niet te weerhouden of te belemmeren. 111 https://www.denieuweggz.nl/gem

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw