597 EP I LOOG In dit proefschrift hopen we voldoende duidelijk gemaakt te hebben dat een relationele aanpak op basis van beweging zeer zinvol en adequaat is. De kerntaak van de orthopedagoog ligt niet in het psychologisch benaderen van het probleemgedrag. Binnen de orthopedagogiek ligt de focus idealiter op de context van het kind en wat er nodig is om ontwikkeling op gang te brengen. Wij zien echter ook binnen de orthopedagogiek een groeiende nadruk op het diagnosticeren van probleemgedrag, zoals ADHD, autisme, ODD etc. De DSM-classificaties in de casussen van ons proefschrift zijn daarin geen uitzondering. Studenten orthopedagogiek worden met name in hun masterjaar opgeleid om volgens geprotocolleerde en evidence-based instrumenten de problemen van het kind of de jeugdige in kaart te brengen en op basis van de symptomen een classificatie van de stoornis te geven. Deze aankomende professionals voelen de last van deze verantwoordelijkheid zwaar op hun schouders liggen. De problemen krijgen een medisch etiket en de orthopedagoog wordt gezien als een soort arts, een ‘gedragsdokter’. Dit kan leiden tot hulpvragen als een ‘pilletje’ tegen ADHD, als ook tot het idee dat het kind een ‘defect’ heeft waaraan gesleuteld moet worden. Natuurlijk is dit geen sneer naar de gedreven en liefdevolle hulpgevers die overal aan het werk zijn, noch naar de opleiding orthopedagogiek. Maar het zet wel aan tot nadenken en reflectie als studenten in een hulpverleningspraktijk stage lopen waar het kind gezien en behandeld wordt en ouders alleen bij de intake of het eindgesprek aanwezig zijn. Zijn wij bezig met het opleiden van ‘gedragsdokters’ die werken aan symptoomreductie of gaan we terug naar onze ‘core business’, het kind in de context van diens omgeving, zoals Bronfenbrenner ons al heel lang voorhoudt? Wij zijn van mening dat de orthopedagogiek weer terug moet naar waar zij goed in is, namelijk de context van het kind betrekken in alle facetten van het leven. Een relationele benadering, in plaats van symptoomgericht werken. Hierbij hoeven we niet te wachten op overheden of het laten afhangen van mensen in hoge posities. Dat wil niet zeggen dat ze niet belangrijk zijn. Ze kunnen zelfs een bron van inspiratie zijn. Iedereen kan voor zichzelf een menswaardige relatie met de ander creëren. Zelfs als je nog niet weet hoe je het moet doen, dan kun je nog kiezen voor een aanpak die relationeel en menswaardig is. Dit geldt niet alleen voor het domein van de hulpverlening. In elke beroepsgroep en in elk menselijk contact is er in een wederkerige relatie ruimte voor het ervaren van verbinding en gelegenheid tot autonomie. Wij danken de lezer die tot hier gekomen is. We hopen stof tot inspiratie en nadenken te hebben geboden. Het is onze wens en ons verlangen dat dit proefschrift bijdraagt aan een menselijke manier van hulpverlening, waarin iedereen gelijkwaardig is, maar niet gelijkvaardig. Carine Heijligers en Sonja Graafstal E
RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw