Sonja Graafstal en Carine Heijligers

653 NEDERLANDSE SAMENVATTING tegelijkertijd antwoord geven op de diversiteit, flexibiliteit en a-synchronie waarmee de individuele ontwikkeling gepaard gaat. Het is een paradigma dat verklaart hoe lokale processen van waarnemen en handelen in het dagelijks leven kunnen leiden tot globale uitkomsten waarbij continuïteit op de lange termijn gewaarborgd blijft gedurende het proces van dagelijkse veranderingen. De kennis die over complexe systemen is opgedaan in uiteenlopende vakgebieden en disciplines zoals in de medische wetenschap, de biologie, natuurwetenschappen, wiskunde, economie en de fysica kan ook toegepast worden op de mens als een complex systeem. Het belangrijkste kenmerk van een complex systeem is het bestaan van emergerende processen waardoor complexe systemen zich onderscheiden van andere systemen. Met complexiteit wordt bedoeld dat het geheel meer is dan de som der delen (Holland, 2014). Dit betekent dat eigenschappen van een complex systeem niet gereduceerd kunnen worden tot losse eenheden en omgekeerd, dat uit losse eenheden een nieuwe structuur kan ontstaan die niet verklaarbaar is uit de afzonderlijke onderdelen. Een voorbeeld hiervan is ‘natheid’ van water. De afzonderlijke watermoleculen hebben niet de eigenschap van ‘natheid’; wanneer echter diezelfde moleculen in een bepaalde hoeveelheid bij elkaar geplaatst zijn emergeert de eigenschap ‘natheid’. Deze emergerende processen zijn mogelijk dankzij het vermogen van een complex systeem tot zelforganisatie. Het gaat hier om het ontstaan van nieuwe structuren en patronen zonder dat hiervoor een leider of een sturende factor in de omgeving of in de persoon zelf voor aan te wijzen is. Voorbeelden hiervan zijn een zwerm vogels in hun vlucht of een school vissen in het water of de vernuftige bouw van een termietenheuvel. De organisatie van hoe de zwerm vliegt of de school zwemt ontstaat als ‘vanzelf’ (emergeert), zonder een vorm van intelligentie van buitenaf of een voorgeprogrammeerde blueprint van vlucht- of zwemgedragingen. Ook voor de bouw van termietenheuvels is geen ‘opzichter’ nodig. De afzonderlijke termieten of vogels hebben slechts enkele lokale ‘regels’ waar ze zich aan houden. Uit dit beperkte aantal ontstaan ingenieuze en complexe termietenheuvels of de prachtigste vogelzwermen. Om ontwikkeling op gang te brengen en nieuw gedrag te laten ontstaan maken wij in onze methode gebruik van deze zelforganisatie. In feite wordt onze methode ook bepaald door slechts een beperkt aantal ‘regels’, net als bij de vogels of de termieten. Het is een variatie op drie variabelen: a) een persoon is in staat om initiatief te nemen in het leggen van contact met een ander; b) een persoon is in staat om initiatief te nemen om uit contact te gaan en zich te onderscheiden van de ander; c) een persoon is in staat om een ander te volgen. Deze variabelen zijn per definitie relationeel van aard en zijn in termen van beweging te omschrijven. We beschouwen hen als het ware als het ‘ondergrondse wortelstelsel’ om vervolgens ‘bovengronds’ nieuw gedrag te laten ontstaan (emergeren). We werken in de ‘wortels’ aan het ontwikkelen van wederkerigheid. Dit is zichtbaar wanneer een persoon gebruik kan maken van alle drie A

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw