Sonja Graafstal en Carine Heijligers

656 APPENDICES onderzoeken kwam een eensluidende boodschap naar voren: ‘mensen zijn geneigd hun bewegingen op elkaar af te stemmen’. Deze afstemming is waarneembaar op het niveau van het gezamenlijk ritme, de vorm of de intensiteit van de beweging. Deze uitkomst werd het ‘chameleon-effect’ genoemd, waarmee bedoeld werd dat er kennelijk een neiging bestaat om ‘gelijk’ te worden aan de ander. Het doel van deze neiging werd door Lakin en haar collega’s (Lakin et al., 2003) aangeduid als ‘social glue’, het smeermiddel van de communicatie. Mogan et al. (2017) rapporteren in hun metastudie positieve uitkomsten van synchronie in het interpersoonlijke domein. Zo is er op basis van 42 studies in de periode 1988 – 2015 geconstateerd dat synchronie effect heeft op prosociaal gedrag, de sociale band die men in de groep ervaart (bijvoorbeeld vertrouwen, aardig vinden, eenheid ervaren), sociale cognitie (zoals aandacht, geheugen, theory of mind, creativiteit en aanpassingsvermogen) en affectiviteit (waaronder blijdschap, zelfwaardering en tevredenheid). Op basis van deze uitkomsten kunnen we stellen dat synchronie een belangrijke rol speelt in de communicatie en dat het de verbinding tussen mensen bevordert, zie een van de drie basisbehoeften. Het is echter belangrijk om te beseffen dat gesynchroniseerde interacties niet de norm zijn of het doel waarnaar gestreefd moet worden en evenmin dat niet-gesynchroniseerde bewegingen de uitzondering zijn en zoveel mogelijk vermeden moeten worden. Zowel gesynchroniseerde als niet-gesynchroniseerde interacties zijn noodzakelijk voor een gezonde ontwikkeling. Het beëindigen van een gesynchroniseerde interactie is in feite niets anders dan onderscheid aanbrengen tussen ik en de ander. Wanneer twee personen samen in synchronie zijn vormen ze voor dat moment een eenheid en ervaren ze elkaar als ‘wij’. Het verbreken van de synchronie werpt ieder weer terug op zichzelf waardoor het verschil tussen het ‘ik’ en ‘de ander’ benadrukt wordt (Stern, 1985/2000). Dat teruggeworpen zijn op het ‘ik’ is noodzakelijk om toe te komen aan de basisbehoefte ‘autonomie’. Wanneer we het voorgaande in een model willen vangen, dan sluiten we aan bij de balansmodellen van de hechtingstheorie en de ontwikkeling van het zelfbegrip. Aan de ene kant van de balans vinden we de veiligheid van de aanwezigheid van de ouder, het wij-gevoel, verbinding, gezamenlijkheid. Aan de andere kant van de balans bevindt zich exploratie, het ik, het onderscheidend zijn van de ander. Beide polen zijn noodzakelijk voor een goede ontwikkeling. Het vermogen om tussen beide polen heen en weer te bewegen toont sociale competentie. Deze heen-en-weer gaande beweging kan alleen in relatie met een ander beleefd en ontwikkeld worden. Het is een beweging van volgen, van initiatief nemen en onderscheidend zijn en van gevolgd worden. Het mechanisme waarvan de interactiepartners gebruik maken om de ander ‘op sleeptouw’ te nemen is het aangeboren vermogen om meebewogen te raken met de beweging van de ander of de omgeving.

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw