Sonja Graafstal en Carine Heijligers

657 NEDERLANDSE SAMENVATTING Beweging De zoektocht naar het veronderstelde werkingsmechanisme, krijgt in het hoofdstuk over beweging een diepere betekenis. We hebben in eerste instantie het vermogen om meebewogen te raken benaderd vanuit kennis, vanuit de ethologie waarbij het gaat om zichtbaar volggedrag en vanuit het zoeken van bescherming en veiligheid ten dienste van de hechtingsrelatie. Er zijn ook aanwijzingen om meebewogen te zijn te verbinden aan de term empathie. Empathie heeft in zijn oorspronkelijke betekenis te maken met het meebeleven van een motorische handeling of beweging van de ander. Het zien van bijvoorbeeld iemand die op zijn duim slaat doet de toeschouwer zelf ineenkrimpen alsof de hamer op zijn eigen duim dreigt neer te komen. Het zien van een danser op het slappe koord in de nok van een circustent, roept bewegingen op bij de toeschouwer als moest deze zelf zijn evenwicht bewaren. Het is een vorm van motorische imitatie dat ons in staat stelt om mee te voelen met de ander. Langzamerhand is empathie geëvolueerd naar een innerlijk meevoelen met de ander en is de motorische imitatie verdwenen uit de betekenis. De oorspronkelijke betekenis maakt ons echter duidelijk dat er voorafgaand aan het meevoelen van de emotie van de ander een herkenning van de motorische beweging plaatsvindt. Dit beschouwen wij als de tweede aanwijzing voor het werkingsmechanisme, het biologisch vermogen om meebewogen te zijn met de ander. Dit staat los van de hechtingstheorie, maar dient de verbinding en relatie met ieder willekeurig ander. Dit betekent dat van het werkingsmechanisme ook gebruik gemaakt kan worden in hulpverleningssituaties waarin niet per se gewerkt wordt aan het opbouwen van een hechtingsrelatie, maar aan een werkzame pedagogische relatie. Het meebewogen zijn met de bewegingen van de ander creëert een pad van verbinding naar de ander toe en daar maken wij gebruik van. Uit het voorgaande kunnen we concluderen dat het waarnemen van een beweging bij de toeschouwer een beweging oproept. Dit kan een innerlijke beweging zijn in de vorm van meevoelen, maar ook een beweging gericht op actie, zoals zichtbaar bij het volggedrag van ganzenkuikens. Hoewel bewegingen ook zonder aanwijsbare aanleiding van buitenaf kunnen starten, worden de meeste bewegingen opgeroepen door sensorische prikkels vanuit de omgeving. Sensorische informatie is daarmee onlosmakelijk verbonden met de motoriek, de sensomotoriek om in termen van Piaget te spreken. De zintuigelijke waarneming (perceptie) van geur, kleur, tast of smaak roept bij de waarnemer een beweging (actie) op. In de cognitieve psychologie aangeduid als perceptie-actie koppeling (e.g., Wagman & Miller, 2003). Naast de zintuigspecifieke (modale) kenmerken van elk zintuig zijn zintuigen ook gevoelig voor een aantal zintuigonafhankelijke (amodale) kwaliteiten. Zo is elk zintuig gevoelig voor intensiteit. De ogen zijn gevoelig voor de sterkte van het licht, de oren voor de hardheid van het geluid, de tong voor de intensiteit van smaakprikkel en de neus voor die van de reukprikkel. De snelheid (i.e., het ritme) waarmee de aan/afwezigheid van de prikkel verandert, A

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw