Sonja Graafstal en Carine Heijligers

659 NEDERLANDSE SAMENVATTING concreet waarneembare kenmerken. Stern expliciteert deze in zijn laatste boek (2010). Hij noemt ze de vier dochters van de beweging. Elke beweging wordt gekenmerkt door richting, tijd, ruimte, en kracht. Richting, tijd en ruimte zijn door ons respectievelijk richting, snelheid en afstand genoemd. Deze drie kenmerken zijn amodale eigenschappen van bewegingen. Dit zijn eigenschappen die onafhankelijk van de modaliteit kunnen worden waargenomen. Daarom maakt het niet uit welke activiteit er tijdens de hulpverlening gedaan wordt, het gaat immers om de invariante of amodale kwaliteiten waarmee wordt gewerkt. Voor de kwaliteit ‘kracht’ wordt in de literatuur ook veelvuldig de term ‘intensiteit’ gebruikt. Deze eveneens amodale kwaliteit hebben we geoperationaliseerd in modale kenmerken namelijk spierspanning en geluid. Spierspanning is een vorm van intensiteit net zoals geluid een vorm van intensiteit is. We kunnen hierdoor intensiteit of kracht omschrijven in observaties als meer/minder of hogere/lagere spierspanning dan de ander, of harder/zachter of meer/minder geluid dan de ander. Uit deze beschrijving blijkt direct dat de bewegingskenmerken in relatie tot de ander worden omschreven. Het zijn precies deze kenmerken waarop onze benadering is gestoeld. Methode De empirische onderbouwing is opgebouwd uit 10 casussen, een meervoudige n = 1 studie, waarbij getoetst werd of de interventie die werd ingezet de verwachte verandering tot stand heeft gebracht. Negen dyades hulpvrager-hulpgever stonden centraal en een casus was een groepje van drie hulpvragers met een hulpgever. Elke casus verschafte een empirische onderbouwing van het veronderstelde mechanisme dat ten grondslag ligt aan de methode Beweging-als-houvast aan de hand van kwantitatieve en kwalitatieve rapportage van het hulpverleningstraject. In elke casus werd de hypothese getoetst of een verandering in het (bewegings)gedrag van de hulpgever tot de gewenste verandering in het gedrag van de hulpvrager leidde. Hierbij werd expliciet de veronderstelling getoetst of een disbalans tussen gezamenlijkheid en onderscheid veranderde na de aanpassing van de bewegingen van de hulpgever. Twaalf hulpgevers namen aan dit onderzoek deel, 10 vrouwen en 2 mannen, variërend in leeftijd tussen 20 en 51 jaar. Alle hulpgevers waren opgeleid middels supervisie van Carine Heijligers of in het kader van de opleiding Pedagogische Wetenschappen door de docenten die met Carine samenwerkten. Er figureerden in totaal 10 hulpvragers (4 vrouwelijke en 6 mannelijke) in dit onderzoek. De jongste hulpvrager was 7 jaar en de oudste 28. Alle hulpvragers, op een na, waren gediagnosticeerd met een verstandelijke beperking die varieerde van licht tot ernstig. Daarnaast kwam de diagnose autisme vier keer voor, reactieve hechtingsstoornis drie keer, ADHD twee keer en selectief mutisme en ODD ieder een keer. Een van de A

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw