660 APPENDICES hulpvragers woonde in een pleeggezin, drie verbleven op een woongroep van een residentiële instelling en de resterende hulpvragers woonden thuis. Bij aanvang van het hulpverleningstraject werd een analyse gemaakt van de bewegingskenmerken aan de hand van een filmfragment. Deze analyse vormde het uitgangspunt voor de interventie en fungeerde eveneens als 0- of voormeting. Vervolgens sloot het onderzoek aan bij het ‘natuurlijke’ hulpverleningsproces en werden de filmopnames gebruikt zowel om de hulpverlening te monitoren als voor de tijdserieanalyses. Ter toetsing van de hypothesen werd de ontwikkeling van verschillende tijdserievariabelen onderzocht door toepassing van een aantal analysetechnieken. Deze belangrijkste hiervan was Cross Recurrence Quantification Analyses (Webber & Zbilut, 2005). Daarnaast werd in 3 casussen Linell’s Initiative Response methode gebruikt voor het analyseren van interactionele dominantie van twee gesprekspartners (Linell et al. 1988). Ten slotte werd in twee casussen gebruik gemaakt van zelfrapportage, zoals vragenlijsten en interviews. De tijdserievariabelen waren in vier casussen de kijkrichting van de hulpgever en hulpvrager. In één casus werden de wederzijdse rompbewegingen gemeten met behulp van WII-balance boards. Dankzij deze boards kunnen tijdseries van voorwaartse en achterwaartse rompbewegingen verkregen en geanalyseerd worden en kan vastgesteld worden wie er leidt en wie er volgt. In één casus was de tijdserie gebaseerd op perioden van spreken en zwijgen van hulpgever en hulpvrager. Daarnaast werd in zes gevallen ook gebruik gemaakt van de Motion Energy Analysis (MEA)- variabele (Ramseyer & Tschacher, 2011). Deze variabele betreft de bewegingsintensiteit en komt het dichtst in de buurt van het kenmerk snelheid. De beschrijving van het hulpverlenings- en onderzoeksproces kende in alle gevallen eenzelfde structuur. Beginnend bij de probleemstelling verliep het proces via een bewegingsanalyse van beide personen naar een plan van aanpak en de feitelijke uitvoering van het plan door de aanpassing van een of meer bewegingskenmerken van de hulpgever. Op basis van RCQA en/of MEA zijn de kwantitatieve resultaten gepresenteerd, waarna eventuele kwalitatieve bevindingen volgden. Het onderzoek eindigde in iedere casus met een discussie en bevindingen over generalisatie naar andere contexten of interactiepartners. Resultaten In deze meervoudige casusstudie geven we een korte opsomming van alle casussen met de bijbehorende problematiek. De werkwijze is in alle casussen steeds hetzelfde geweest. Namelijk het aanpassen van de bewegingen van de hulpgever ten einde volggedrag en initiatiefname te ontlokken bij de hulpvrager om wederkerigheid op gang te brengen. In alle casussen was het onderliggende probleem verstoring in wederkerigheid tussen hulpvrager en diens omgeving. Dit uitte zich in tal van problemen. De verwachting was
RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw