Sonja Graafstal en Carine Heijligers

661 NEDERLANDSE SAMENVATTING dat wanneer de structuur van wederkerigheid ontwikkeld en herkend werd in relatie met een hulpgever, dat de hulpvrager deze ook in andere relaties kan toepassen. Navraag bij betrokkenen rondom de hulpvrager leerde dat verwachtingen deels uitkwamen. In sommige gevallen was een langer hulpverleningstraject nodig. We hebben voor de casussen gefingeerde namen gebruikt. Casus Dewy en Mireille In deze casus stond Dewy centraal, een 7-jarig meisje dat een jaar na haar geboorte in een pleeggezin kwam te wonen. Dewy vertoonde onacceptabel en onaangepast gedrag en was op geen enkele manier via verbale taal te corrigeren. In haar dossier was sprake van de diagnoses reactieve hechtingsstoornis en ADHD. De gezinsrelaties waren dermate verstoord dat een uithuisplaatsing op termijn onvermijdelijk leek. De hulpgever in deze casus was Mireille, een 24-jarige vrouw en masterstudent orthopedagogiek. Bij aanvang van de hulpverlening werd een bewegingsanalyse gemaakt van Dewy in relatie met hulpgever Mireille. Beiden zaten buiten op de trampoline en tussen hen lag een tas met bolletjes wol. Het plan was om van de wol een ketting voor Dewy te maken. Uit de analyse bleek dat momenten van gezamenlijkheid minder vaak voorkwamen dan momenten van onderscheidend zijn aan elkaar. Bovendien was te zien dat de weinige momenten van gezamenlijkheid ontstonden op initiatief van Mireille. Ook was te zien dat Dewy Mireille volgde als Mireille haar aandacht op de gezamenlijke activiteit richtte. Het doel van de hulpverlening werd het ontwikkelen van wederkerigheid. Dit vertaalde zich concreet in het verder ontwikkelen van volggedrag van Dewy en het verlengen van de duur van de gezamenlijke momenten. De verwachting was dat wanneer Dewy volggedrag verder ontwikkelde in relatie tot Mireille, dit ook zou generaliseren naar anderen en de onderlinge relaties tussen Dewy en haar gezinsleden zouden verbeteren. De beïnvloeding vond plaats middels bewegingskenmerk richting binnen de context van samenspelen. Gedurende een traject van acht maanden richtte Mireille zich allereerst op het ontwikkelen van een gezamenlijke kijkrichting naar het spel en vervolgens naar elkaar. Op deze manier kon een eerste begin van volggedrag ontstaan. Op basis van CRQA werd vastgesteld dat na acht maanden hulpverlening er sprake was van een toename in volggedrag van Dewy en een toename in de duur van de gezamenlijke ‘kijkrichting spel’ en ‘kijkrichting ander’. Hiermee bleek de geboden interventie succesvol. De verwachting dat gezinsrelaties zouden verbeteren kwam deels uit want een uithuisplaatsing was niet langer aan de orde, maar de wederkerigheid was nog niet volledig gegeneraliseerd naar de andere familieleden. Er werd besloten om de hulpverlening na bovenstaand traject met twee jaar te verlengen. Casus Menno en Joram In deze casus stond Menno centraal, een 21-jarige jongeman die, samen met zijn twee broers van respectievelijk 23 en 20 jaar oud, bij zijn ouders woonde. In zijn dossier was A

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw