Sonja Graafstal en Carine Heijligers

666 APPENDICES Casus Yara en Veerle In deze casus stond Yara centraal, een 10-jarig meisje van Marokkaanse afkomst. Op school en op de naschoolse dagbehandeling werd geconstateerd dat Yara niet of nauwelijks praatte. Zij liet angstig gedrag zien en ze had geen vriendinnetjes. Thuis sprak ze wel en ervoeren de ouders geen problemen. In haar dossier was sprake van de diagnoses selectief autisme en licht verstandelijke beperking. De hulpgever in deze casus was Veerle, een 20-jarige vrouw en derde jaarstudent orthopedagogiek. Bij aanvang van de hulpverlening werd een bewegingsanalyse gemaakt van Yara en Veerle tijdens een spelmoment van samen knutselen. Hieruit bleek dat er een grote mate van gezamenlijkheid was op alle bewegingskenmerken. Onderscheidende bewegingen en momenten waren er veel minder. Tevens bleek dat gezamenlijkheid ontstond dankzij Veerle die zich met alle bewegingskenmerken aan Yara aanpaste. Yara sprak vanaf het eerste moment met de hulpgever en vanuit de ontstane gezamenlijkheid volgden zij elkaar wederzijds. De gezamenlijke momenten tussen Yara en Veerle waren gebaseerd op bewegingen die passen bij een jong kind: zachtjes praten, lange pauzes tussen de zinnen, op korte afstand van elkaar zijn, veel glimlachen naar elkaar. Het doel van de hulpverlening werd dat Yara in contact met anderen net zo gemakkelijk zou praten als zij dat thuis of met Veerle deed. Dit betekende concreet dat zij wederkerig contact kon hebben met mensen die meer directief waren, harder praten, sneller reageren en sneller een antwoord verwachtten. Het plan van aanpak voor Veerle werd dat zij de gezamenlijke momenten gaat afwisselen met korte momenten van onderscheid. De verwachting was dat als Yara leert omgaan met mensen die onderscheidend zijn in hun communicatie ten opzichte van wat zij gewend is of fijn vindt, ze ook buitenshuis zou gaan praten, sociaal weerbaarder zou gaan worden, vriendinnetjes zou krijgen en zich sociaal-emotioneel verder zou ontwikkelen. De beïnvloeding vond plaats via de bewegingskenmerken snelheid en geluid. Tijdens elke sessie zorgde Veerle twee of drie keer voor een moment waarin zij afweek van de gezamenlijke en vertrouwde manier van spreken en communiceren en een meer dominante en directieve spreekstijl aannam. Concreet betekende dit het verlengen van haar eigen spreektijd, het vergroten van haar gespreksdominantie, of korter wachten op een reactie van Yara. Anders gezegd, Veerle moest zich meer gaan onderscheiden van Yara. Deze interventies werden slechts enkele keren ingezet tijdens een sessie, om daarna direct over te gaan tot de veilige en gezamenlijke manier van communiceren die ze opgebouwd hadden. De variabelen waarmee getoetst werd of de interventie naar behoren is uitgevoerd en of het doel behaald is, waren de variabelen ‘bewegingsintensiteit’, ‘spreken-zwijgen’ en de IR-coëfficiënt ‘sterke initiatieven’. Op basis van CRQA hebben we vastgesteld dat er inderdaad sprake was van een afname in gemiddelde en maximale duur van volggedrag in bewegingsintensiteit van

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw