670 APPENDICES richtte op het ontwikkelen van gezamenlijkheid met iedere jongere, met als doel te komen tot gezamenlijkheid als groep. De verwachting was dat wanneer een jongere in het contact met hulpgever Irma de structuur van volgen zou herkennen en toepassen, de jongere meer oog zou krijgen voor de ander, beter op diens beurt kon wachten en onderlinge interacties meer plezierig en wederkerig zouden worden. Daarnaast was de verwachting dat ook in de thuissituatie de onderlinge relaties met gezinsleden zouden verbeteren. De beïnvloeding vond plaats doordat hulpgever Irma in het contact met iedere afzonderlijke jongere een bewegingskenmerk centraal zette en daarmee gezamenlijkheid creëerde. In de relatie met Noortje richtte Irma zich op gezamenlijkheid met bewegingskenmerk snelheid, in relatie met Vanessa op gezamenlijkheid in gespreksonderwerp (bewegingskenmerk richting) en in relatie met Bart op gezamenlijkheid in bewegingskenmerk afstand. Deze unieke interacties vonden gedurende negen maanden twee keer per week plaats tijdens gezamenlijke spelmomenten waarbij Irma met iedere jongere om beurten interacteerde. Vanwege de ontoereikendheid van middelen en materiaal konden er geen analyses gedaan worden met CRQA en is er gekozen voor beschrijvende uitkomsten. Op basis van descriptieve resultaten gebaseerd op filmmateriaal hebben we vastgesteld dat de jongeren aan het eind van dit traject een gezamenlijk spel konden spelen, waarbij ieder een eigen rol had in het spel en iedereen aandacht had voor het gezamenlijk spel en voor elkaar. Op basis van eerdere uitspraken van de ouders werden twee jaar na afloop van dit hulpverleningstraject de ouders nogmaals bevraagd over de ontwikkeling. Hieruit kon vastgesteld worden dat in de thuissituatie het gezinsleven plezieriger en soepeler is gaan verlopen. De relatie met de ouders is verbeterd, de jongeren zijn behulpzamer geworden en ook het schoolse leren is verbeterd. De structuur van de beurtwisseling die in de interactie met Irma was ontstaan, was getransformeerd naar een complexere vorm van samenspelen en samenwerken en werd zichtbaar in verschillende contexten. Discussie Theoretische en empirische beschouwing We zijn dit proefschrift begonnen met het formuleren van twee onderzoeksvragen. De eerste richtte zich op het theoretisch, wetenschappelijk onderbouwen van de werkwijze van Beweging-als-houvast. De tweede onderzoeksvraag betrof de vraag of de methode als algemeen principe werkbaar is in een tiental casussen en of er sprake is van empirische evidentie voor het verondersteld werkingsmechanisme van Bewegingals-houvast.
RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw