Sonja Graafstal en Carine Heijligers

675 NEDERLANDSE SAMENVATTING veronderstelt dat alle psychische aandoeningen het gevolg zijn van hersenziekten, met andere woorden dat deze een neurologische oorsprong kennen. Deze veronderstelling komt echter steeds meer op losse schroeven te staan. In de woorden van psychiater Jim van Os (2017, p. 143): “50 jaar intensief onderzoek in de biologische psychiatrie heeft geen enkele valide test opgeleverd voor welke psychische aandoening dan ook.” Een daarbij aansluitende opmerking komt van de psychiater Floortje Scheepers (2021, p. 87): “Zoeken naar een biomarker voor ontregeld menselijk gedrag is als het zoeken naar een biomarker voor het ontstaan van een orkaan…” Van Os gaat nog een stapje verder en stelt dat “de onderscheidende diagnosen artificiële constructen zijn die niet verwijzen naar echte onderliggende ziekten” (Van Os, 2017, p. 143). Op p. 144 luidt zijn conclusie dan ook “DSM-diagnosen zijn praktische labels, geen ziekten die bestaan in de natuur.” Een ander bezwaar tegen het categoriseren van mensen op basis van de DSM, zo stelt Scheepers (2021), is dat een categorie suggereert dat we te maken hebben met homogene groepen, terwijl er juist veel verschillen bestaan binnen elke diagnosegroep. Dit blijkt alleen al uit de wijze waarop een diagnose tot stand komt. In veel gevallen bestaat de beschrijving van de stoornis uit een aantal criteria. Een cliënt moet bijvoorbeeld aan 5 van de 9 criteria voldoen om de diagnose te kunnen krijgen (e.g., borderline of de narcistische persoonlijkheidsstoornis). Dit betekent dat twee personen eenzelfde diagnose kunnen krijgen, terwijl hun gedrag slechts op één criterium overeenkomt. Dat de context fundamenteel verbonden is met het perspectief op gedrag wordt beargumenteerd door Bosman (2017; zie ook Bosman & Voermans (2016). Stoornissen ontstaan en bestaan als gevolg van de interactie tussen het individu en de omgeving. Een afwijking is namelijk niet per definitie een stoornis. Wat in de ene situatie of context een probleem oplevert, kan in een andere situatie juist heel goed werken. Anders gezegd, het is sterk afhankelijk van de context waarin iemand leeft en werkt in welke mate een ‘afwijking’ een voordeel of een nadeel is. Als een classificatiesysteem als de DSM afhankelijk is van tijd, plaats en persoon, betekent dit dan dat de DSM ondeugdelijk is? Deze vraag hoeven wij hier niet te beantwoorden, omdat dit voor onze kijk op stoornissen niet van belang is. Voor ons is het relevant of een classificatiesysteem als de DSM bruikbaar is voor het hulpverleningsproces. De belangrijkste vraag die wij stellen: Geeft een diagnose op basis van het classificatiesysteem aan welke (be)handelingsmogelijkheden er zijn voor het probleem? De Nederlandse vertaling van de DSM-5 is daar heel duidelijk over. De DSM is een classificatiesysteem dat op basis van overeenkomstige karakteristieken een stoornis definieert. Er worden geen oorzaken van de beschreven stoornissen gegeven en de DSM reikt evenmin behandelingen aan. Om die reden hebben wij onze toevlucht gezocht tot een diagnostische werkwijze die ons wel handvatten geeft om het hulpverleningsproces vorm te geven. Deze hebben wij gevonden in de methode Beweging-als-houvast. A

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw