Sonja Graafstal en Carine Heijligers

678 APPENDICES ‘evidence-based’ zijn. Het bieden van zorg en hulp lijkt verworden tot een ‘zorgfabriek’, om in termen van Van Heijst te spreken. Hulp wordt geboden in pakketvorm waarbinnen een aantal taken geregeld zijn. Wanneer deze taken zijn afgevinkt, kan gezegd worden dat de hulp geboden is. De hulpgever treedt terug en wanneer er een nieuwe hulpvraag komt, wordt er opnieuw gekeken welk pakket geschikt zou kunnen zijn en een nieuwe hulpgever wordt toegewezen die dit pakket kan uitvoeren. Op deze manier wordt efficiënt gewerkt en kwaliteit gewaarborgd meent men, aangezien beiden keurig zijn af te lezen aan de bijgehouden administratie. Nu is met efficiëntie niks mis, het is heel zinnig om zorg zo in te richten dat het betaalbaar blijft en beschikbaar is voor velen. Het gevaar van deze economische wijze van redeneren is echter dat de hulpgever en de hulpvrager als mens uit beeld raken en verworden tot inwisselbare objecten en dat de relationele kant van ‘zorgen voor’ veronachtzaamd dreigt te worden. Volgens Van Heijst (2005) gaat zorg of hulp bieden niet alleen over de taak of deeltaken die uitgevoerd moeten worden, maar ook over de wijze waarop dit uitgevoerd wordt. Van Heijst noemt deze twee aspecten enerzijds de ‘activistische zorgopvatting’ en anderzijds de ‘houding’ van het zorgen. Het is echter niet eenvoudig om de ‘houding’ van de hulpgever onder woorden te brengen en het vervolgens ook nog een plaats te geven binnen de gestelde tijd van de hulp. We horen nogal eens zeggen van beroepsopvoeders ‘ik heb geen tijd om aandacht te geven, want ik ben druk bezig met zorgen dat het eten op tijd klaar is, dat mijn rapporten bijgewerkt zijn, dat iedereen op tijd in bed ligt’. Vaak wordt ‘aandacht geven’ uitbesteed aan bijvoorbeeld stagiaires of professionals zoals een therapeut of psycholoog. Wij zijn echter van mening dat ‘doen’ en ‘houding’ hand in hand kunnen gaan in de hulp die we hulpvragers bieden. Dit betekent dat we in de opleiding of supervisie van hulpgevers aandacht besteden aan zowel hetgeen ze feitelijk ‘doen’ als aan de manier ‘waarop’ ze doen. Beide aspecten zijn noodzakelijk om ontwikkeling bij de hulpvrager op gang te brengen. In onze methode staan wij nadrukkelijk en uitdrukkelijk voor het menszijn van hulpgever en hulpvrager. Dit betekent dat de adviezen die wij de hulpgever geven, moeten passen bij de unieke persoon die de hulpgever is. Onze visie op ‘goede zorg’ wordt bepaald door het ‘menszijn’ van hulpgever en hulpvrager te respecteren en te benadrukken. We werken met de unieke bewegingen van beide personen. Juist in de beweging vallen ‘doen’ en ‘houding’ samen. Door de houding, liever gezegd de beweging, te betrekken bij de uitvoering van de taak kunnen we heel concreet maken waar ‘doen’ en ‘houding’ van de hulpgever wel of niet aansluiten bij de hulpvrager. De wederzijdse bewegingen tussen hen maken dit duidelijk. Dit brengt ons terug bij de vraag naar ‘wat is goede zorg’. Het begrip ‘wederkerigheid in de hulpverleningsrelatie’ is hierin cruciaal. In onze visie brengen zowel hulpvrager als

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw