Sonja Graafstal en Carine Heijligers

69 SYSTEMISCH ONTWIKKELINGSPERSPECTIEF Dat complex gedrag kan ontstaan uit enkele eenvoudige basisregels of gedragingen, geldt naar ons idee ook voor communicatie en interactie met anderen. Er is slechts een beperkt aantal mogelijkheden nodig voor wederkerig contact, waar vervolgens alle complexere vormen uit emergeren. Deze drie mogelijkheden zijn: a) een persoon is in staat om initiatief te nemen in het leggen van contact met een ander; b) een persoon is in staat om initiatief te nemen en zich te onderscheiden van de ander; c) een persoon is in staat om een ander te volgen. Deze drie mogelijkheden zijn per definitie relationeel van aard. We beschouwen deze drie aspecten als het ware als het ‘ondergrondse wortelstelsel’ om vervolgens ‘bovengronds’ nieuw gedrag te laten ontstaan (emergeren). We zullen in de hoofdstukken 1c t/m 1e laten zien dat door deze 3 mogelijkheden, onder invloed van beweging en de interactie tussen twee personen een variatie aan interactiepatronen kan ontstaan. In de hoofdstukken 3a t/m 3i zal dit aan de hand van de casussen ook duidelijk worden. Adaptiviteit Zelforganisatie hangt nauw samen met het vermogen van een systeem om zich in voortdurende interactie aan te passen aan de wisselende omstandigheden waarin een systeem zich bevindt. Dit wordt ook wel adaptiviteit genoemd. We hebben eerder gezien dat vogels als groep kunnen vliegen wanneer zij voortdurend hun snelheid en de afstand tot de andere vogels aanpassen. Hetzelfde geldt voor de termieten die op basis van informatie uit de omgeving, zoals de geur van feromonen en de structuur van het landschap, hun zandkorreltjes tot modderhoopjes en uiteindelijk tot pilaren weten te vormen. Attractor Een systeem kan ook een voorkeur voor een bepaald gedrag ontwikkelen, omdat gedurende langere tijd gebleken is dat het zich op deze manier het beste kan aanpassen. Dit soort voorkeuren worden attractors genoemd. Het zijn patronen waar het systeem geneigd is in terug te vallen op het moment dat het systeem bewogen wordt. Een attractor kan metaforisch gezien worden als een ‘kuil’ in een soort landschap. Over dat landschap rolt een knikker en die knikker wordt aangetrokken, ‘attracted’, tot de kuil waar deze invalt. Zodra de knikker in de kuil valt, is er ‘opschudding’ nodig, om de knikker weer uit de kuil te krijgen en verder te laten rollen over het landschap (Thelen & Smith, 1998). Een voorbeeld van een attractor is het volgende (zie Afbeelding 1b.8). Stel dat je als kind opgroeit in een gezin waarin veel geschreeuwd en ruzie gemaakt wordt. Een manier voor dit kind om zich aan te passen is zich te verstoppen achter de bank en onzichtbaar te worden. Wanneer het kind in andere situaties terechtkomt waar plotseling harder gepraat wordt dan gebruikelijk is, dan kan het kind de neiging hebben om zich terug te trekken, of niks te zeggen en zo proberen onzichtbaar te zijn en niet betrokken te worden bij de heftigheid die het ervaart in de stemverheffing. Elke keer wanneer er 1B

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw