Sonja Graafstal en Carine Heijligers

82 1C Terwijl een kind dat kan kruipen de ruimte nodig heeft om te exploreren en te spelen met de ouder zoals bij het overrollen van een bal. Bij het bestuderen van de ouder-kind interactie kan dus gekeken worden of variabelen zoals afstand, ruimte en tijdsduur passend zijn gemaakt bij de leeftijd en het niveau van het kind. (2) Onder persoon wordt verstaan een persoon met een individueel repertoire aan biologische, cognitieve, emotionele eigenschappen en gedragingen. De persoon die centraal staat in het model is het jonge kind tot aan de adolescentie. We kunnen de mate van continuïteit en verandering toepassen op de persoon en de verschillende niveaus. Op microniveau bestuderen we de veranderingsprocessen in de persoon zelf. Zo kunnen we bijvoorbeeld onderzoeken hoe de cognitieve en sociale ontwikkeling van een jongere er op school of in de thuissituatie uitziet. Op mesoniveau wordt ontwikkeling gezien over de hele levensloop van een persoon, hoe was een jongere als baby en hoe ontwikkelde hij zich tot een 15-jarige adolescent die hij nu is? Processen van stabiliteit en verandering binnen en over generaties betreffen het macroniveau. Hierbij kunnen we denken aan het feit dat een jongere al de derde persoon in de generatie is van moeders kant die een tijd niet bij de biologische ouders heeft gewoond. Met de conceptualisering van persoon worden ook aspecten bedoeld die de interacties met de verzorgers faciliteren of niet. Bijvoorbeeld de kennis, vaardigheden en ervaring van de ouders in het contact met het kind spelen een belangrijke rol. Is het kind de oudste in het gezin, zijn de ouders ervaren en bekwame opvoeders of hebben ze ondersteuning nodig? Daarnaast spelen ook kenmerken van het kind een rol in de mate of ze uitnodigende reacties van verzorgers uitlokken of juist bemoeilijken. Bij dit laatste kunnen we denken aan huilbaby’s of kinderen met een lichamelijke handicap zoals blindheid of doofheid, waardoor het voor de ouders moeilijker kan zijn om contact te maken (Lerner et al., 2002). Ouders zullen moeten zoeken hoe ze dat het beste kunnen doen; dat is niet vanzelfsprekend. Het zijn de wederzijdse vaardigheden in de relatie die maken of het contact gemakkelijk of moeizaam verloopt. (3) De context van de menselijke ontwikkeling wordt uitgebeeld als geneste omgevingen rond de persoon. De binnenste cirkel van de geneste omgevingen is het microsysteem. In deze context bevinden zich alle microsystemen waarbinnen een persoon zich beweegt. Allereerst het gezin en de familie, maar ook de school, de vriendengroepjes of de sportclub. Dan volgt het mesosysteem, hier wordt gekeken naar de interacties tussen de verschillende systemen. Heeft de school contact met de ouders bijvoorbeeld en weten de ouders wie de vriendjes van hun kinderen zijn. Maar ook de wijk of buurt waarin het kind woont en de religieuze of politieke setting spelen op dit niveau een rol.

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw