Sonja Graafstal en Carine Heijligers

86 1C een indrukwekkende lijst met type gedragingen die getuigen van de gevolgen van een ongezonde ontwikkeling als gevolg van opname in weeshuis, opvanghuis, ziekenhuis of thuissituatie waar geen liefdevolle verzorging plaatsvindt. Hij noemt vijandige agressie, driftbuien (vaak met uitzonderlijk geweld), bedplassen, spraakstoornissen waaronder mutisme, aandachttrekkend gedrag, verlegenheid en gevoeligheid, eetproblemen, koppigheid en negativisme, egoïsme, duimzuigen, overmatig huilen, sterk aanhankelijk en afstotende genegenheid, overactiviteit, geslotenheid, onderdanigheid, moeilijkheden op school, aanpassing, slaapstoornissen, angst, vervuiling en seksspelletjes. Reeds in zijn rapport van 1952 benadrukte Bowlby dat het fundament van een gezonde ontwikkeling gelegen is in een complexe, rijke en bevredigende relatie tussen het kind en de moeder of permanente verzorger. De nadelige effecten van een fysiek aanwezige moeder die onvoldoende in staat is om een warme, liefdevolle relatie met haar kind op te bouwen blijken over het algemeen minder groot dan de volledige afwezigheid van een liefdevolle verzorging. De gevolgen op de ontwikkeling van baby’s en jonge kinderen die liefdeloos worden opgevangen, zijn nog altijd pijnlijk zichtbaar in opvang- en weeshuizen in China, Roemenië, Bulgarije, Rusland en de Oekraïne. Voorbeelden zijn te vinden op YouTube, zie bijvoorbeeld de documentaire uit 1995 ‘Secret Asia, The dying rooms’ in China (Woods & Blewett, 2020). Ethologische basis van hechting De ethologie heeft een grote invloed gehad op Bowlby in zijn denken over hechting. Hij beschrijft dit proces in zijn boek A secure base (1988) dat de leidraad vormt voor deze paragraaf. Het rapport dat Bowlby in 1952 publiceerde was gebaseerd op observaties die gedaan zijn rondom moederlijke zorg en verwaarlozing, maar er was nog geen theoretisch kader om die observaties te duiden en te interpreteren. De heersende theorieën over de moeder-kind relatie waren gebaseerd op overleving van de menselijke soort dankzij ons instinct om te zorgen voor voeding en voorplanting. Volgens die theorieën is de hechte band die een kind met zijn moeder heeft gebaseerd op het feit dat zij de baby voorziet in voedsel en dat de baby van haar afhankelijk is. Veel van de observaties die gedaan werden in de studies over opgroeien zonder moeder konden echter niet in overeenstemming gebracht worden met deze theorieën. Want dan zou dat betekenen dat het voor een kind van twee jaar niet uitmaakt door wie het gevoed wordt en dit is duidelijk wel het geval. De ethologie bleek nog een andere invalshoek te hebben ten aanzien van overleving, namelijk dat voeding en voortplanting niet de enige noodzakelijke instincten zijn om te kunnen overleven. Het was Konrad Lorenz (1950) die met zijn onderzoek naar het volggedrag van ganzen- en eendenkuikens Bowlby op het spoor zette dat voor overleving ook bescherming en veiligheid nodig zijn. De kuikens zijn voor hun voedsel niet afhankelijk van de moedergans of eend, want zij kunnen zelfstandig insecten vangen. Toch zien we een hechte band tussen de oudergans en haar kuikens, de jongen volgen haar waar ze

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw