Sonja Graafstal en Carine Heijligers

89 RELATIONEEL ONTWIKKELINGSPERSPECTIEF het kind negeert of niet opmerkt, niet reageert op het huilen van de baby en weinig momenten van vasthouden en nabijheid biedt. Kinderen met een ambivalente gehechtheid huilen en klampen zich in de vreemde situatie procedure bij terugkomst vast aan de opvoeder waarbij ze tegelijkertijd angst en boosheid laten zien. Deze kinderen laten zich moeilijk troosten en komen moeilijk opnieuw aan exploreren en spelen toe. Zij tonen maximaal hechtingsgedrag om zich zeker te stellen van de nabijheid van de ouder. De balans slaat hier uit naar dicht bij de ouder blijven ten koste van explorerend gedrag. Dit interactiepatroon is volgens de onderzoekers te wijten aan een inconsistente manier van beschikbaarheid van de ouder. De ouder reageert soms wel en soms niet op de behoefte van het kind die hierdoor een basis van vertrouwen mist om op onderzoek uit te gaan. Een derde groep kinderen met een onveilige gehechtheidsrelatie wordt gevormd door kinderen die vreemd en tegenstrijdig gedrag laten zien zoals bevriezen. Ook tonen zij onvoltooide pogingen om nabijheid te zoeken na terugkomst van de opvoeder. Van deze kinderen wordt gezegd dat zij een gedesorganiseerde vorm van gehechtheid hebben ontwikkeld. Het kind blijft in de balans twijfelend steken of zelfs bevriezen tussen zelfstandig exploreren en nabijheid zoeken. De veronderstelling die aan dit patroon ten grondslag ligt is dat het kind de opvoeder als tegenstrijdig ervaart. De opvoeder wordt gezien als de enige persoon die geborgenheid biedt en tegelijkertijd is deze een bron van grote angst. Ainsworth heeft de oorzaak van deze verschillen in gehechtheidskwaliteit samengevat in de ‘mate van sensitief en responsief oudergedrag’. Dit is vervolgens gekwantificeerd op een schaalverdeling aan de hand van vier componenten: bewustzijn van de signalen van het kind, een correcte interpretatie van diens signalen en een adequate en correcte reactie op de signalen van het kind. Hoe dit sensitief en responsief ouderschap er dan precies uitziet wordt met de notie van ‘adequaat en correct reageren op de signalen van de baby’ echter nog niet direct duidelijk. Om meer zicht te krijgen op de aard en het waarnemen van de signalen van de baby en wat we kunnen verstaan onder een ‘adequate reactie’ stappen we in de volgende paragraaf over naar Daniel Stern die het gedrag van de baby en de ouder-baby interacties minutieus bestudeerd heeft. We volgen de ontwikkeling van de baby op de voet met behulp van het boek The Interpersonal world of the infant (Stern, 1985/2000). 1C

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw