Sonja Graafstal en Carine Heijligers

95 RELATIONEEL ONTWIKKELINGSPERSPECTIEF Ieder lichaamsdeel is vrij om zijn eigen patroon te volgen, te stoppen en te starten onafhankelijk van de andere lichaamsdelen, zolang het zich aanpast aan een basisritme en met alle delen in samenhang is. Dit geldt ook voor de ‘beweging’ van de stem. De veranderingen van de bewegingen van lichaamsdelen verlopen synchroon met de flow van de natuurlijke spraak. Het is als een orkest dat een gezamenlijk stuk speelt in eenzelfde maat, terwijl de verschillende muziekinstrumenten hun eigen partij spelen in verschillende snelheden binnen die maat. Deze vorm noemen we zelf-synchronisatie (Stern, 1985/2000). De ouder daarentegen heeft een eigen ritme en benadrukt dit door er veel aandacht op te vestigen. De technieken die de ouder hiervoor gebruikt zijn bijvoorbeeld babygerichte spraak, ook wel motherese genoemd (Fernand, 1985), het maken van babygezichten en het gebruik van gebaren. Hiermee is het voor de baby duidelijk wie zij is. Zij is herkenbaar aan haar ritme dat verschilt met dat van de baby. Dankzij het principe van zelfsynchronisatie is het verschil tussen zichzelf en de ander waarneembaar. Zelf-continuïteit Het derde aspect dat Stern naar voren brengt is zelf-continuïteit en hierbij speelt het geheugen uiteraard een belangrijke rol. Het gaat dan om herinneringen die gebaseerd zijn op perceptuele en motorische ervaringen. Er zijn studies die erop wijzen dat deze vorm van geheugen al voor de geboorte actief is. Een voorbeeld hiervan is de studie van DeCasper en Fifer (1980). Zij vroegen aan moeders in de laatste drie maanden van de zwangerschap, om een aantal keren per dag een gedicht voor te lezen van Dr. Seuss, ‘The cat in the hat’. Kort na de bevalling werd bij de baby’s vastgesteld (door middel van een zuig-responsparadigma) welke van de twee gedichten die zij vervolgens te horen kregen bekend was. De baby’s vertoonden een verhoogde zuigrespons als ze het gedicht van de ‘The cat in the hat’ te horen kregen. Ze lieten in dit onderzoek een voorkeur zien voor het gedicht dat ze al kenden. Uit een studie van Nachman et al. (1986) blijkt dat baby’s ook in staat zijn om emoties te herinneren. In deze studie werden zes en zeven maanden oude baby’s aan het lachen gemaakt met een handpop die praatte en een kiekeboe-spelletje speelde met de baby. Een week later was alleen het zien van de handpop al genoeg om een lach tevoorschijn te toveren, zonder dat de handpop bewoog of praatte. Dit gold alleen voor baby’s die gespeeld hadden met de handpop. Baby’s die de pop alleen gezien hadden en geen emoties hadden ervaren bij de handpop reageerden niet met een lach van herkenning op de handpop. Tenslotte is er ook bewijs voor het herinneren van bewegingen dankzij verschillende studies van Rovee-Collier et al. (1980). In deze studies werden drie maanden oude baby’s in een wieg gelegd met boven hun hoofd een aantrekkelijk mobiel. Aan het mobiel was een koord gemaakt dat verbonden was met de voet van de baby zodat elke keer als de baby met de beentjes schopte het mobiel bewoog. De baby’s leerden 1C

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw