Luppo Kuillman

Chapter 7 142 7.1 Achtergrond van het promotieonderzoek Ofschoon er al veel bekend is over de effecten van implementatie van de mastergeschoolde physician assistants en verpleegkundig specialisten in de Nederlandse gezondheidszorg, laat de situatie wat er gebeurt wanneer een moreel dilemma zou aandienen in de spreekkamers van beide zelfstandig bevoegde professionals, zich alleen nog maar raden. Met dit promotieonderzoek is een aanzet gedaan richting vervolgstudies die de fasen van het ethisch besluitvormingsproces onder deze professionals, en bij voorkeur al tijdens de opleiding, in kaart te brengen. Binnen de diverse uitgevoerde studies zijn antecedenten van (on)ethisch gedrag onder physician assistants en verpleegkundig specialisten onderzocht. Onder het motto van “meten is weten” heb ik in dit promotieonderzoek vragenlijsten landelijk uitgezet met als doel enerzijds het (on)ethisch gedrag te onderzoeken, maar anderzijds de gebruikte en ontwikkelde vragenlijsten te valideren. Dat is nooit eerder op deze wijze gedaan, noch in Nederland, noch wereldwijd. De vragenlijsten zijn voor een deel vertaald vanuit het Engels naar het Nederlands, maar ook een aantal werd zelf ontwikkeld. De ingezette vragenlijsten zijn alle indicatoren voor de verschillen constructen binnen de gehanteerde theorieën. De bestudeerde constructen zijn deels ontleend aan: 1) het Vier Componenten Model van Moreel Gedrag (FCM) van James Rest (Rest, Thoma, & Bebeau, 1999), 2) de Morele ontkoppelingstheorie (MD) van Albert Bandura (Bandura, 1999) en 3) de eigen ingeschatte beheersing van gedrag (PBC) vanuit de Theorie van Gepland Gedrag (Ajzen, 1985). Het FCM bestaat uit vier componenten, namelijk: 1) morele sensitiviteit, 2) morele redenatie, 3) morele motivatie en 4) morele karakter. Bij morele sensitiviteit gaat het om de gevoeligheid dat iemand al dan niet heeft ten aanzien van een moreel geladen situatie. Met andere woorden, of het individu het moreel conflict herkent. Bij morele redenatie, het tweede component van het FCM, staat het niveau van redenatie centraal. Dat wil zeggen: kan het individu afwegingen en inschattingen maken over de verschillende handelingsopties op het moment dat een moreel dilemma zich aandient? De morele motivatie als derde component betreft hoofdzakelijk de wil om het moreel juiste te doen. Bij de laatste component het morele karakter gaat het om de vraag of het individu ook daadwerkelijk morele dapperheid bezit om de beredeneerde en gemotiveerde handelingsopties op basis van het geconstateerde morele dilemma weet om te zetten in daadwerkelijk handelen. Dit laatste hangt in die zin nauw samen met de persoonlijkheid van het desbetreffende individu.

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0