Luppo Kuillman

Chapter 7 144 In hoofdstuk 3 hebben we het effect van persoonlijkheid op morele redeneren (MR) onderzocht, en getoetst in hoeverre die verklaard wordt door morele ontkoppeling (MO). Voor het meten vanMR hebben we de Nederlandse versie van de Defining Issues Test gebruikt. Ten aanzien van persoonlijkheidskenmerken werd de alom bekende Big Five Inventory afgenomen en omgezet naar de twee meta persoonlijkheidskenmerken Stabiliteit en Plasticiteit. De meta-persoonlijkheidskenmerk Stabiliteit weerspiegelt de mate waarin een individu consistent is in motivatie en sociale interacties en stemmingsstoringen vermijdt, terwijl Plasticiteit de mate weergeeft waarin een persoon actief op zoek is naar nieuwe en lonende ervaringen, of op een flexibele manier nieuwe dingen verkent en ermee omgaat, zowel intellectueel als sociaal. De houdbaarheid van deze tweemeta-persoonlijkheidskenmerkenwerd aangetoondmet confirmatieve factor analyse. Verder werd met behulp van een pad-analyse binnen een structureel statistisch model aangetoond dat het meta persoonlijkheidskenmerk Stabiliteit inderdaad een significante voorspeller bleek van post-conventioneel morele redenatie en blijkt eveneens dat morele ontkoppeling op die relatie een medierend effect heeft. Met andere woorden, individuen met een stabiele persoonlijkheid laten zich in hun morele argumentatie leiden door rechten, waarden, plichten of principes die universeel toepasbaar zijn en hoeven hierin noodzakelijkerwijs niet moreel te ontkoppelen. Met deze studie is het meta-persoonlijkheidskernmerk Stabiliteit geïntroduceerd in het wetenschappelijke gebied van medisch ethisch besluitvormingsonderzoek. In hoofdstuk 4 hebben we het nieuw geïntroduceerde concept van Ethics Advocacy getest. Ethics advocacy (EA) verwijst naar het belang dat individuen hechten aan ethiek binnen de specifieke context van gezondheidszorg. Meer specifiek gaat EA over de mate waarin zorgprofessionals het belangrijk vinden om aandacht te besteden aan de ethische aspecten van de zorg binnen hun organisatie en tijdens patiëntencontact. In dit onderzoek hebben we onderzocht of het rapporteren van moreel verwerpelijk gedrag van een collega (reporting reprehensible conduct) verklaard kan worden door de mate van EA. Uit de studie blijkt dat hier alleen sprake van is op het moment dat het individu bij zichzelf een hoge mate van gedragscontrole (BCPH) ervaart. Deze bevinding draagt bij aan het inzicht dat het ethische besluitvormingsproces niet alleen een rationele exercitie is, maar dat ook persoonlijke gevoelens en percepties een verklarende rol kunnen spelen in het ontstaan van (on)ethische keuzes.

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0