Teun Remmers

214 | Samenvatting Hoofdstuk 2 beschrijft een studie naar de relatie tussen de hoeveelheid beweeggedrag en de ontwikkeling van de Body Mass Index (BMI) op latere leeftijd, bij vier- tot negenjarige kinderen. In dit onderzoek hebben we gebruik gemaakt van bestaande metingen van beweeggedrag (met behulp van accelerometers) bij kinderen van het KOALA- geboortecohort. In dit onderzoek vonden we dat bij kinderen die aan het begin van de studie zwaarder waren, een toename van 6,5 minuut matig-tot-intensief beweeggedrag gepaard ging met een afname van 0.03 BMI standaarddeviatie scores op latere leeftijd. Bij jongens die aan het begin van de studie een normaal gewicht hadden, was een toename van matig-tot-intensief beweeggedrag ook gerelateerd aan een afname van BMI op latere leeftijd. Deze resultaten laten zien dat toenames in het beweeggedrag directe voordelen heeft voor de BMI op latere leeftijd, vooral voor iets zwaardere kinderen. Daarom moet het bevorderen van beweging een belangrijk speerpunt blijven in de primaire preventie van overgewicht en obesitas. Hoofdstuk 3 beschrijft een studie naar determinanten van beweeggedrag op individueel niveau, en dan specifiek de relatie tussen beweegplezier die een kind ervaart en het gemeten beweeggedrag bij negenjarige kinderen. In dit onderzoek zijn er gegevens verzameld en analyses uitgevoerd op een dataset van accelerometer gegevens bij kinderen van het KOALA-geboortecohort. De resultaten laten zien dat kinderen die hoger scoren op beweegplezier niet actiever zijn op een gemiddelde dag. De relatie hiertussen verschilt namelijk voor jongens ten opzichte van meisjes en ook voor kinderen met verschillende persoonlijkheid (i.e. impulsiviteit). In dit geval zijn geslacht en impulsiviteit dus zogenaamde moderatoren in de relatie tussen beweegplezier en beweeggedrag. Deze studie laat zien dat belangrijke psychosociale factoren niet direct voor alle kinderen in verband te brengen zijn met de hoeveelheid dagelijks bewegen en dat informatie met betrekking tot geslacht en persoonlijkheid helpt hier meer inzicht in te krijgen. Hoofdstuk 4 beschrijft een studie naar de invloed van de ervaren fysieke- en sociale omgeving op het buiten spelen van kinderen. We hebben hier gebruik gemaakt van bestaande gegevens van het 'Lekker Bewegen Goed Eten' onderzoek, waarbij de totale duur van buiten spelen door ouders werd aangegeven in een vragenlijst. Hieruit kwam naar voren dat de sociale omgeving een sterkere rol speelt dan de fysieke omgeving in het buiten spelen van kinderen, op zowel vijf- als zevenjarige leeftijd. Gewoonten van ouders rondom het stimuleren van buiten spelen en het hanteren van regels, en de aanwezigheid van stimulans van actieve broertjes of zusjes waren belangrijke factoren. Dit onderzoek laat zien dat de sociale omgeving, en dan vooral factoren in de opvoeding, gerelateerd zijn aan de hoeveelheid buiten spelen van vijf- tot zevenjarige kinderen.

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw