Teun Remmers

Samenvatting | 215 De studie in hoofdstuk 5 focust ook op de invloed van de ervaren fysieke en sociale omgeving op het buiten spelen van kinderen. We hebben hier gebruik gemaakt van bestaande vragenlijstgegevens van het KOALA-geboortecohort, waarin de totale duur van buiten spelen door ouders werd aangegeven. In navolging op de resultaten in hoofdstuk 4, is er onderzocht in hoeverre de relatie tussen de ervaren fysieke omgeving en het buiten spelen beïnvloed wordt door opvoedings-gerelateerde factoren en sociale verbondenheid. De nabijheid van speelvoorzieningen, sociale verbondenheid in de buurt en positieve attitudes van ouders ten opzichte van het buiten spelen ging gepaard met meer buiten spelen. Bezorgdheid ten opzichte van de hoeveelheid beweging van hun kind en beperking van zittend gedrag (bijvoorbeeld TV kijken) waren gerelateerd aan minder buiten spelen. Daarnaast waren factoren van de ervaren omgeving minder sterk wanneer ouders zich niet verantwoordelijk voelden voor het beweeggedrag van hun kind. Dit betekent dat de mate van verantwoordelijkheid die ouders ervaren een belangrijke modererende factor is in het buiten spelen van kinderen. De laatste vier hoofdstukken van dit proefschrift beschrijven studies naar objectief gemeten factoren van de fysieke omgeving in relatie tot het gemeten beweeggedrag van kinderen. Hoofdstuk 6 beschrijft een onderzoek naar de invloed van dagelijkse weersomstandigheden (bijvoorbeeld regen of temperatuur) op het beweeggedrag van kinderen. Er werd gebruik gemaakt van meerdere herhaalde metingen (met behulp van accelerometers) verspreid over alle seizoenen van één jaar in zuidoost Australië. Gegevens met betrekking tot weersomstandigheden werden verzameld van weerstations dichtbij het huisadres van kinderen. Die gegevens werden vervolgens gekoppeld aan de metingen van het beweeggedrag. In deze studie vonden we dat temperatuur en dag van de week (weekdagen versus weekenddagen) het sterkst gerelateerd waren aan beweeggedrag, gevolgd door de hoeveelheid zonneschijn en luchtvochtigheid. De optimale temperatuur voor matig-tot-intensief beweeggedrag lag tussen de 20 en 25 graden; bij hogere temperaturen daalde de duur en intensiteit van bewegen aanzienlijk. Behalve de implicaties voor beweegstimulering laat deze studie zien hoe toekomstige studies, gebruik makend van objectieve meetmethoden, rekening kunnen houden met de invloed van dagelijkse weersomstandigheden. Hoofdstuk 7 beschrijft een studie naar de relatie tussen de beweegvriendelijkheid van de schoolomgeving en naschools beweeggedrag van kinderen. Er werd gebruikt gemaakt van een bestaande dataset van accelerometer gegevens in het 'Active Living' onderzoek. Beweegvriendelijkheid werd gemeten door het aantal en de kwaliteit van speelvoorzieningen te observeren in systematische wijkscans, in een straal van 800 meter

RkJQdWJsaXNoZXIy MTk4NDMw