151751-Najiba-Chargi

441 Nederlandse samenvatting Binnen hoofd-halsoncologie wordt CT-beeldvorming van het abdomen alleen uitgevoerd voor stadiëringsdoeleinden bij patiënten met een lokaal gevorderde tumor. Hierdoor is een CT- scan van het abdomen niet routinematig beschikbaar voor alle hoofd-halskanker patiënten. Daarom hebben Swartz et al. een meetmethode ontwikkeld ommiddels een CT-scan van het hoofd-halsgebied de skeletspiermassa ter hoogte van L3 te bepalen, hiervoor is de derde halswervel (C3) als referentiepunt gekozen. 4 Deel I van dit proefschrift presenteert de uit - gevoerde onderzoeken om de meting van de skeletspiermassa op C3 verder te evalueren bij patiënten met hoofd-halskanker. In Hoofdstuk 2 wordt een validatiestudie uitgevoerd voor de meetmethode van Swartz et al. De resultaten van deze studie laten een goede correlatie zien (r = 0,75, p <0,01) tussen de gesegmenteerde skeletspiermassa oppervlakte op het niveau van C3 en L3. Bij gebruik van de multivariabele predictie formule opgesteld door Swartz et al. om de skeletspieroppervlakte op het niveau van L3 te berekenen met behulp van de skel - etspieroppervlakte op C3 en de variabelen geslacht, leeftijd en gewicht, verbeterde de cor - relatie tussen de skeletspiermassa oppervlakte op C3 en L3 (r = 0,82, p <0,01). Er was echter enig verschil in de identificatie van patiënten met een lage skeletspiermassa op basis van de berekende lumbale SMI middels de multivariabele predictie formule en de werkelijke lumbale SMI (Cohen’s κ: 0,57; 95%BI 0,45-0,69). De sensitiviteit van het identificeren van patiëntenmet lage skeletspiermassa met behulp van deze berekende lumbale SMI bleek desondanks hoog (84,4%). Deze studie laat zien dat een meting van skeletspiermassa op het niveau van C3 een eenvoudig en robuust alternatief biedt voor het schatten van de skeletspiermassa van een patiënt. Hoofdstuk 3 presenteert een associatiestudie voor metingen van skeletspiermassa op het niveau van C3 op een CT-scan en op een ‘magnetic resonance imaging’ (MRI) scan. Zoals eerder beschreven kan voor de precieze segmentatie van skeletspiermassa oppervlakte op een CT-scan gebruik worden gemaakt van de HU grenswaarden van spiermassa. Gezien dit niet mogelijk is op een MRI-scan is segmentatie van spiermassa oppervlakte op een MRI-scan onderhevig aan de interpretatie van de beoordelaar. Een groot deel van de hoofd-halskanker - patiënten ondergaat in het diagnostische proces een diagnostische MRI-scan in plaats van een CT-scan. In deze associatiestudie werd de skeletspiermassa van patiënten gesegmen - teerd op zowel CT als MRI op het niveau van C3 en werd het verband tussen deze metingen geanalyseerd. Er werd hierbij een uitstekende intraclasscoëfficiënt gevonden (0,97; 95% BI 0,94-0,98, p <0,01). Het gemiddelde verschil in metingen van het skeletspiergebied tussen CT en MRI was minder dan 1cm 2 . Deze resultaten laten zien dat naast routinematig verkregen CT-scans ook MRI-scans kunnen worden gebruikt voor het bepalen van de skeletspiermassa van de patiënt. Af en toe kan de meting van de skeletspiermassa oppervlakte op het niveau van C3 worden verstoord door uitbreiding van de primaire tumor, lymfeklieren metastases en/of eerdere behandeling. Daarom beschrijft Hoofdstuk 4 een correlatie studie die gedaan is om te onderzoeken of metingen van skeletspiermassa van een enkele spier, de musculus masseter, correleren met metingen van skeletspiermassa op een ‘single-slide’ op het niveau van C3 en L3. De musculus masseter werd gekozen omdat deze consequent aanwezig is bij routinematige beeldvorming van het hoofd-halsgebied, zelden wordt beïnvloed door ziekte of behandeling en snel en gemakkelijk te karakteriseren is. 22

RkJQdWJsaXNoZXIy ODAyMDc0